Deze exegese gaat over Johannes 20:19-31 en hoort bij les A1.42 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 20:19-31
Intro
Johannes heeft net beschreven hoe Jezus Zichzelf heel persoonlijk bekend heeft gemaakt aan Maria Magdalena. Onder andere door haar getuigenis leeft er op zijn minst hoop onder de discipelen dat de Heere Jezus werkelijk is opgestaan.
Vers 19-20
Ondanks de getuigenissen over de opstanding heerst er bij de discipelen angst voor de Joden. Dat is begrijpelijk. Want als Jezus als misdadiger gekruisigd is, zullen Zijn volgelingen zeker ook niet veilig zijn. Zo zijn ze op deze eerste dag van de week in hoop en vrees bij elkaar. Alles verandert als opeens Jezus in hun midden staat. Bij Johannes lees je dan niet allereerst van angst bij de discipelen. Het eerste wat je leest, zijn Jezus’ woorden: ‘Vrede zij u’. De Meester, die door hen allemaal in de steek gelaten is en door Petrus zelfs nadrukkelijk verloochend, maakt hiermee duidelijk dat Zijn liefde voor hen onverminderd en onveranderd is. Met deze ene zin maakt de Heere Jezus het doel van Zijn lijden duidelijk. Vrede maken tussen God en mensen (zie ook Efeze 2:14 en 15) door het werk van de Heilige Geest, Die werkt door Gods Woord.
Als teken of bewijs dat Hij het echt is, toont Jezus hun Zijn handen en Zijn zijde. De wonden zijn tegelijk het bewijs van Zijn liefde voor zondaren. Voor de discipelen blijft er niets anders over dan blijdschap. Het is de Heere!
Vers 21-23
De tijd die nu aanbreekt, is anders dan voorheen. De discipelen (leerlingen) worden apostelen (gezondenen). Gezonden om het Evangelie te preken. Voor deze zending krijgen ze van de Heere Jezus de Heilige Geest. Als teken daarvan blaast Jezus op hen. De discipelen krijgen daarbij de zogenaamde ‘volmacht’. Een aanstelling om in Christus’ Naam te preken ‘bekering en vergeving van zonden’. Het is door de prediking van het Evangelie dat mensen wordt verkondigd dat wie gelooft vergeving van zonden ontvangt. Maar wie zich niet bekeert, blijven de zonden toegerekend (zie ook Mattheüs 16:19 en hierbij ook zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus). Je ziet hier in Johannes 20 al iets van Pinksteren. En je ziet dat het werk van de Heere Jezus en het werk van de Heilige Geest heel sterk met elkaar verbonden zijn.
Vers 24-25
Eén van de discipelen blijkt de kring verlaten te hebben: Thomas. Thomas komt in de Bijbel naar voren als een iemand die van harte de Heere Jezus wil volgen, maar daarbij ook last heeft van een wat somber karakter. Die inslag staat hem dan wel eens in de weg om echt goed te horen wat Jezus gezegd heeft. Zie daarvoor bijvoorbeeld wat er over hem staat in Johannes 11:16. Waarom hij er nu niet bij is, wordt niet gezegd. Maar als de discipelen hem vertellen dat ze de Heere gezien hebben, kan hij dat niet geloven. Uit zijn eerste reactie blijkt dat Thomas’ insteek is: ‘Eerst zien, dan geloven’.
Vers 26-29
‘Na acht dagen’ betekent een week later, omdat Johannes de eerste dag meetelt. Het is dus de tweede zondag na Christus’ opstanding. Deze keer is Thomas er wel bij. En dan gebeurt hetzelfde als een week eerder. Jezus komt binnen zonder dat de deur is open geweest, en Hij spreekt dezelfde woorden. Deze keer richt Hij Zich speciaal tot Thomas. Dat moet indrukwekkend geweest zijn voor Thomas. Oog in oog met de Levende. Thomas’ voorwaarde om te geloven wordt vervuld. Hij mag de tekenen in Christus’ handen en zijde zelfs aanraken. Let op dat er niet staat dat Thomas dit ook werkelijk doet. Dat is ook nauwelijks voor te stellen als je let op wat Jezus er aan toevoegt: ‘Wees niet ongelovig, maar gelovig’. In ieder geval blijkt dat Thomas gelooft. Hij erkent ook dat in de Heere Jezus niemand minder dan God Zelf naar Hem toekomt. Hij noemt Hem Heere en God. En Thomas doet dat heel persoonlijk door allebei de keren daaraan het woordje ‘mijn’ toe te voegen.
Uit Jezus’ reactie wordt duidelijk dat in Gods Koninkrijk de volgorde niet is: eerst zien en dan geloven, maar precies omgekeerd: eerst geloven en dán zien (zie ook Hebreeën 11:1 en 1 Petrus 1:8). Dan wordt je ‘zalig’ genoemd. Werkelijk gelukkig. Omdat je dan net als Thomas je hoogste geluk vindt in God.
Vers 30-31
Johannes geeft in deze verzen een soort samenvatting én toespitsing. Hij zegt allereerst dat niet alle tekenen die de Heere Jezus gedaan heeft, door hem opgeschreven zijn (zie ook Johannes 21:25). Het gaat er ook niet om dat we alles wat Jezus gedaan heeft, weten. Het gaat er om dat we weten Wie Jezus is. Alles wat opgeschreven is, is ten diepste opgeschreven ópdat wij geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God. En ópdat wie gelooft dankzij dat wat de Heere Jezus verdiend heeft, eeuwig leven heeft. Daarom is het opgeschreven. Daarom moet ook elke vertelling over de Heere Jezus deze doelstelling hebben: ópdat de kinderen geloven dat Jezus is de Christus en ópdat zij gelovende het leven hebben in Zijn Naam.