Deze exegese gaat over Handelingen 1:1-11 en hoort bij les C1.45 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 1:1-11
Intro
Dit boek is geschreven door Lukas. In de intro van dit boek vertelt Lukas aan een zeker Theofilus dat dit boek begint waar het vorige eindigde; ‘de dag waarop Hij (Jezus) werd opgenomen in de hemel.’ (vers 2) Die gebeurtenis beschrijft Lukas in zijn evangelie (Lukas 24:50-53) en nu in het boek Handelingen nog een keer. Deze keer doet Lukas het wel uitvoeriger.
Vers 1-3
Het is niet bekend wie Theofilus is geweest, maar er wordt van uitgegaan dat dit een aanzienlijk persoon was. Lukas koos hem wellicht omdat hij aan de overheid duidelijk wilde maken wat en in Wie de christenen geloofden. Lukas vat in deze eerste verzen Jezus’ leven en daden als het ware samen voordat hij met de beschrijving begint van alles wat er gebeurd is na de hemelvaart. In een periode van veertig dagen is Jezus meerdere keren aan Zijn discipelen verschenen en heeft Hij hen voorbereid op Zijn terugkeer naar de hemel.
Vers 4-5
Kort voor Zijn hemelvaart is Jezus met Zijn discipelen bij elkaar. Hij geeft hun een bevel én een belofte. Het bevel is dat zij in Jeruzalem moeten wachten. Als Jezus dat niet gezegd had, zouden de discipelen misschien wel terug gegaan zijn naar hun geboortestreek Galilea. Maar vanuit Jeruzalem moeten ze gaan preken tot over de hele wereld (Mattheüs 28:19). De kracht daarvoor krijgen ze door ‘de doop met de Heilige Geest’.
Let op: Jezus zegt dat het gaat om de ‘belofte des Vaders, die gij van Mij gehoord hebt’. Het werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is het werk van de Drie-enige God (zie Johannes 14:26, 15:26 en 16:7). Het zou ‘niet lang’ duren eer de uitstorting van de Heilige Geest zou plaatsvinden. Om precies te zijn nog tien dagen (tussen Pasen en hemelvaart zijn veertig dagen; tien dagen later is het Pinksteren).
Vers 6-8
Misschien deden Jezus’ woorden over de komst van Gods Geest de discipelen wel denken aan oude profetieën over een nieuwe tijd (Ezechiël 36 en Joël 3:1-5). In ieder geval vragen ze of ‘nu’ het koninkrijk van God wordt opgericht. Onder andere volgens Calvijn doelen ze op een aards koninkrijk. De Heere Jezus reageert niet zozeer inhoudelijk, maar wijst er op dat ‘de tijden en gelegenheden’ van de vervulling van Gods beloften alleen bij God bekend zijn. Tot die tijd krijgen de discipelen de kracht van de Heilige Geest om getuigen te zijn van Jezus. De discipelen hebben voor wat dit getuigen betreft een heel specifieke taak gekregen. De kerk is gebouwd ‘op het fundament van apostelen en profeten’. Tegelijk geldt voor heel de kerk dat we nooit kunnen weten wanneer Jezus terugkomt, maar dat we wel waakzaam en nuchter moeten zijn (1 Thessalonicensen 5:1 en 6).
Bij de kracht van de Heilige Geest kun je hier zeker ook denken aan de kracht om staande te blijven in tijden van vervolgingen. In het Grieks wordt voor getuigen het woord ‘martures’ gebruikt. Van dat woord is ons woord ‘martelaar’ afgeleid. Bedenk hierbij dat alle apostelen, met uitzondering van Johannes, als martelaar gestorven zijn.
Het getuigen begint in Jeruzalem. De zaligheid is uit de Joden (Johannes 4:22), gaat via Samaria (halfjoods/halfheidens) naar de wereld (de volken).
Vers 9-11
De discipelen worden ook getuigen van de hemelvaart. Het gebeurt waar ze bij zijn. Jezus gaat omhoog, dat zien ze, en daarna zien ze Hem niet meer omdat een wolk er tussen schuift. In Lukas 24 (vers 51) wordt er bij gezegd dat Jezus Zijn handen tijdens het opstijgen zegenend heeft uitgestrekt. Dat is een prachtig beeld voor de kerk van alle tijden. Jezus heeft door Zijn offer op Golgotha als de volmaakte Hogepriester voor altijd de zegen voor Zijn kerk verworven. Hij is met Zijn lichaam wel teruggegaan naar de hemel maar ‘naar Zijn Godheid, majesteit en genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van hen (= de kerk)’ (Heidelbergse Catechismus vraag 47).
Het verbaast niet dat de discipelen hierbij naar de hemel blijven kijken. Ze kunnen maar moeilijk ‘loskomen’ van de Heere Jezus. Twee dienaren van God, engelen, brengen hen terug bij hun taak op deze aarde. Een taak die ze mogen uitvoeren met een geweldige belofte. De engelen geven namens God door dat Jezus ooit terugkomt, net zoals de discipelen Hem zagen ‘vertrekken’. Denk hierbij aan Jezus’ eigen woorden in Johannes 14:1-3. Jezus is niet zomaar weg, maar Hij is plaats aan het bereiden! En Hij bidt (Romeinen 8:34).
Als Hij terugkomt, komt Hij met macht en majesteit (Openbaring 1:7), om te oordelen de levenden en de doden. Tot die tijd worden allen die het Evangelie horen ernstig opgeroepen hun behoud en zaligheid in Hem te zoeken. Zolang Hij nog plaats aan het bereiden is, geldt: ‘en nog is er plaats’. Voor wie nu weigert te luisteren is het dán te laat (Lukas 19:27).
Vers 12-14
De discipelen keren terug van de Olijfberg. Door de precieze gegeven over tijd en plaats benadrukt Lukas dat het hier om waar gebeurde dingen gaat. In Jeruzalem komen ze bij elkaar en wachten ze, zoals hen is opgedragen. In Lukas 24 staat er bij dat ze ‘met blijdschap’ teruggaan. Dat is niet vanzelfsprekend bij een afscheid. Maar hierbij moet je vooral denken aan wat de discipelen van de Heere Jezus Zelf gehoord hadden (zie vooral Johannes 14). Jezus’ belofte geen hen hoop en blijdschap. Hoop die concreet zichtbaar wordt door hun houding. Ze zijn gezamenlijk, volhardend in gebed om de vervulling van de belofte van de Heilige Geest. Daarmee wijst God ons ook de goede houding ten aanzien van het omgaan met Zijn beloften. Allen die geloofden waren bij elkaar. Daarin zie je ook iets wezenlijks van het ware geloof. Dat beleef je niet in je niet in je eentje, maar als lid van Christus’ kerk (zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus).