In een artikel over kerkverlating legt voormalig jeugdleider Samuël van den Berg uit waarom managementtechnieken niet helpen. Er is een geestelijke aanpak nodig.
De nieuwsberichten over kerkverlaters (RD 5-6 en 6-6) hebben me geraakt. De kerkverlating is dermate hoog (veertien van de dertig jongeren haken af) dat een jeugdwerkadviseur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG) een sociologisch onderzoek heeft gedaan naar de oorzaken ervan. Ook de 250 deelnemers van een studiedag van de JBGG onderkennen het probleem. Zij hebben aangegeven dat het thema kerkverlating hoog op de agenda behoort te staan van kerkenraden. Maar is dat de beste manier om met kerkverlating om te gaan?
In mijn gedachten zie ik een lijn waarvan de uitersten elkaar raken. Aan de ene kant van de lijn bevinden zich de Gereformeerde Gemeenten. Aan de andere kant zie ik de evangelische megakerken uit Amerika. Wat is de overeenkomst tussen beiden? Allebei willen ze heel graag mensen aan het eigen genootschap binden en hen vasthouden. Dat klinkt helemaal niet slecht, maar pas op, er zit een adder onder het gras.
In een aantal megakerken zijn op succesvolle wijze management- en marketingtechnieken ingezet om buitenkerkelijke mensen te bereiken. Ik verwacht niet dat de Gereformeerde Gemeenten deze methoden willen overnemen. Maar uitersten raken elkaar. Want wat te denken van de uitspraak ”iets hoog op de agenda zetten”? Die uitspraak is typerend voor een managementbenadering.
En hoe zit het dan met het uitvoeren van een sociologisch onderzoek naar kerkverlating? De RD-commentator (RD 6-6) geeft aan dat men speurt naar een remedie tegen kerkverlating. Onderzoek doen, probleemanalyses opstellen en aanbevelingen doen, zijn stuk voor stuk managementinstrumenten.
Engelen
Als voormalige jeugdleider herken ik het verlangen om iets te kunnen ondernemen tegen kerkverlating. Maar hoe goed en oprecht bedoeld dat ook is, de gekozen benadering met inzet van managementtechnieken maakt de problemen alleen maar groter. Ik noem drie redenen.
Ten eerste wordt de focus verlegd van het hart naar het uiterlijk. We beseffen allemaal dat wij niemand kunnen bekeren. Maar het uiterlijk beïnvloeden, dat lukt ons soms wel. Met de juiste aanpak kunnen kerkleden beïnvloed worden om bijvoorbeeld de jeugdvereniging te bezoeken of om belijdenis te gaan doen. Als dat gelukt is, zijn de ‘managementdoelen’ bereikt (minder afhakers).
In het bedrijfsleven vieren we dan een feestje. Maar wat zouden de engelen doen? Zij verblijden zich over een zondaar die zich bekeert (Lukas 15), niet over een dooplid dat belijdenis doet. Is ons doel het zielenheil van jongeren of zijn het afgeleide doelen zoals naar de jeugdvereniging gaan, belijdenis doen en bij de Gereformeerde Gemeenten blijven?
Wat gebeurt er als er onderzoek gedaan wordt naar het hart van kerkleden? Misschien beseffen we dan dat het probleem niet zit in kerkverlating, maar dat het gaat om innerlijke verlating. Ook belijdende leden kunnen innerlijk afgehaakt zijn. Dat is ook mijn belangrijkste bezwaar tegen de definitie van „doorstromers als kerkverlaters” in het onderzoek van Sjaak Jacobse (RD 5-6). Een doorstromer is een dooplid dat vanuit de Gereformeerde Gemeenten naar een andere kerk is gegaan. Als God iemand in Zijn Kerk opneemt, al is het in een ander verband, dan kun je toch niet zeggen dat men de kerk heeft verlaten? In werkelijkheid zijn de tien doorstromers misschien echt lid van het lichaam van Christus en de zestien belijdende leden mogelijk innerlijke afhakers. Misschien is het beter om de definitie van kerkverlaters aan te passen.
Verwachting
Het tweede bezwaar gaat hierop door. Iemand zei eens heel scherp: de kerk is er niet om de bokken bezig te houden, maar om de schapen te weiden. Wie de roeping van de kerk uit het oog verliest, kan heel druk zijn met het managen van de bokken. Daar is geen eind van. Hoeveel meer zou de kerk bloeien als we al deze tijd en aandacht zouden geven aan de schapen! Weten we eigenlijk wel hoe het met de schapen gesteld is? Ontvangen de schapen op zondag bijvoorbeeld genoeg voedsel? De duivel probeert ons af te leiden, maar laten we vasthouden aan het doel om de schapen te leiden (Johannes 21).
Ten derde verschuift de focus van verwachting van Gods daden naar verwachting van het menselijk kunnen. Ik weet dat Gods gewone weg loopt via de middelen. Hij maakt vaak gebruik van mensen als Zijn instrument. Maar dan wel mensen bij wie het fundament voor hun activiteiten ligt in de belofte Gods en niet in de verwachting van eigen mogelijkheden. Zoals Jonathan, die door zijn vertrouwen op God te stellen, actief werd (1 Samuël 14:6 en 10). Alleen in die volgorde kunnen managementtechnieken nuttig zijn.
Misschien zijn we theologisch zo verarmd dat we meer vertrouwen hebben in de agenda van een kerkelijke vergadering dan in God Zelf. Geloven we nog dat Gods genade zo reëel is dat Hij vandaag iedere jongere aanneemt die Hem aanroept (Hand. 2)? Geloven we dat niemand onbekeerd de kerk uit hoeft te gaan? Jakobus zei al dat degene die geen verwachting heeft van God, ook niet moet verwachten dat hij iets ontvangen zal (Jakobus 1).
Ongeloof in Gods beloften bij leidinggevenden leidt gemakkelijk tot kerkverlating bij jongeren. In de prediking horen jongeren of een predikant verwachting heeft of niet. Het beste medicijn (de remedie) tegen kerkverlating is om in verwachting op God het Evangelie te verkondigen.
De auteur is werkzaam in de it-sector.