Ds. G. J. van Aalst schreef het boek ”Het zal je kind maar zijn; gedachten over ouders en kerkverlating” (uitg. De Banier, Apeldoorn). In onderstaand interview gaat hij hier dieper op in.
Een kind is kwijt, spoorloos verdwenen. Ogenblikkelijk gaat er een Amber Alert uit: Wie weet iets? Wie kan helpen? Maar als een jongere kerkelijk de weg kwijtraakt, spoorloos verdwijnt soms, blijft alles stil. Er is alleen een lege plaats in een kerkbank bij gekomen.
Met het voorbeeld van de Amber Alert begint ds. G. J. van Aalst zijn boekje ”Het zal je kind maar zijn; gedachten over ouders en kerkverlating” (uitg. De Banier, Apeldoorn).
Het probleem van kerkverlating is al vele jaren bekend. Er zijn er steeds meer die de kerk verlaten, om welke reden dan ook. „Niemand lijkt eigenlijk een goede oplossing te hebben”, schrijft de predikant van de gereformeerde gemeente in Klaaswaal. „Dat laatste geeft onbewust ook een gevoel van machteloosheid. Dus gaat men maar over tot de orde van de dag.”
Kerkverlating lijkt te wennen. Maar het mag niet wennen. „Nooit! Het zijn onze kinderen die weglopen, zich onttrekken aan de gemeente die zorg voor hen heeft. Dat moet elk gemeentelid pijn doen.”
Het gevaar bestaat dat de ouders van kerkverlaters vergeten of veroordeeld worden. „Zo van: 'Ach ja, ze hadden ook weinig greep op hun kinderen. Het zal wel aan de opvoeding liggen.'”
Ouders hebben vrijwel altijd het gevoel tekortgeschoten te zijn. Dat geeft verdriet. „De verwerking daarvan is te vergelijken met een rouwproces. Dat kan soms jaren duren. Ook al wordt de lege plaats naast deze ouders in de kerkbank weer bezet door een ander, toch voelen ze blijvend de leegte. Het went eigenlijk nooit. Ook niet als men erover uitgepraat is.”
Ds. Van Aalst vraagt pastorale aandacht voor ouders van kerkverlaters. „Het gaat je als ouder bepaald niet in de koude kleren zitten als je kind zich voegt bij de brede stroom van kerkverlaters. Er is op dit terrein veel verdriet dat veelal in stilte wordt gedragen. Ouders lijden soms intense pijnen, waarvan ze de wereld het liefst zo weinig mogelijk laten merken. Je praat toch niet graag negatief over je eigen kind?”
Kerkverlating door jongeren brengt bij ouders vrijwel altijd een psychische en geestelijke crisis teweeg, aldus de predikant. „Soms weten ouders daar niet uit te komen. (...) Bovendien dringt het gevoel zich aan hen op te hebben gefaald en schuld te dragen. Hoe kon het zover komen? Wat heb ik verkeerd gedaan? En: Hoe moeten we verder?”
Voor ouders geldt: de bloedband blijft. „Wat je kind ook doet, het blijft je kind. Dat betekent dat je ermee begaan bent. Dat het wel en wee van je zoon of dochter je niet onberoerd laat. (...) Dat betekent wát er ook gebeurt, en wát een zoon of dochter ook doet, ouders altijd zullen blijven voelen dat het om hun kind gaat. Die band moeten zij ook koesteren, ook als hun kind breekt met de kerk. Het is beslist niet te verdedigen dat ouders het contact met hun zoon of dochter verbreken, omdat die gebroken heeft met de kerk. Nee, ouders moeten zich juist het meest bekommeren om het dwalende schaap in het gezin. Ouders mogen geen onderscheid maken in hun liefde voor hun kinderen, maar zij zullen het ene kind soms wel meer aandacht moeten geven dan het andere, eenvoudigweg omdat de omstandigheden van het ene kind niet vergelijkbaar zijn met die van het andere. Wanneer een zoon of dochter gebroken heeft met het geloof, is dat reden tot bijzondere zorg, aandacht, en vooral gebed.”
Ouders moeten niet onduidelijk zijn over de keus van het kind om de kerkdeur achter zich te sluiten. Juist om de relatie open te houden is het nodig dat zij duidelijk laten weten die keus voor de wereld af te keuren. „Dat gesprek zal niet gemakkelijk zijn, maar het moet wel plaatshebben.”
Tot troost van ouders van een kerkverlater schrijft ds. Van Aalst: „Hoe ver een kind ook is afgedwaald, de situatie is nooit hopeloos. Gods ogen zien ver... tot bij de zwijnentrog.”