Welke plaats hebben de verstandelijk gehandicapten in de gemeente en op welke manier kunnen zij als volwaardige gemeenteleden een plaats ontvangen?
De gehandicapte gemeente
Mag ik beginnen met een stelling? Die luidt aldus:
'Een gemeente, die geen volwaardige plaats biedt aan haar gehandicapte leden, is zelf zwaar gehandicapt. Sterker nog: die gaat niet in de voetsporen van haar Meester, Jezus Christus'.
Dat wil ik graag aantonen in deze lezing. Maar dan ook positief laten zien wat een waardevolle bijdrage gehandicapten aan het gemeenteleven kunnen geven. In de wijkgemeente die ik 20 jaar heb mogen dienen zijn we gezegend (ik bedoel dat heel letterlijk) met een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten èn een tehuis voor dove bejaarden. Ik heb de jaren door meer en meer ervaren, dat hun aanwezigheid een zegen in de gemeente is. U hebt me gevraagd te spreken over de verstandelijk gehandicapte. Eigenlijk spreek ik liever over anders begaafd zijn. In het woord 'gehandicapt' wordt de nadruk gelegd op wat zij niet kunnen. Dat gebeurt in de samenleving maar al te veel. Ds. Trapman schrijft: 'Dit heeft eeuwenlang een groot lijden over hem gebracht'. Maar door de jaren heen heb ik mogen ontdekken, hoeveel gaven deze mensen wel van God gekregen hebben.
Als we spreken over de plaats van de verstandelijk gehandicapte of anders-begaafde in de gemeente van Christus, wil ik graag drie aspecten aan de orde stellen:
- Wat zegt de bijbel?
- Wat leert ons de geschiedenis?
- Wat betekent dit praktisch voor ons?
- De gezegende gemeente
1 - Wat zegt de Bijbel?
Het antwoord zou kunnen zijn: niets. Over verstandelijk gehandicapte mensen wordt in de bijbel niet met zoveel woorden gesproken. We kunnen ze niet maar zo op één lijn stellen met mensen met een 'boze' of 'onreine' geest, die we zo vaak in de Evangeliën ontmoeten. Als de Heiland op aarde komt, gaat ook de tegenmacht van de duivel zich openbaren.
Ook met de 'armen van geest', over wie Christus spreekt in de Bergrede, worden in eerste instantie geen verstandelijk gehandicapten bedoeld. Het gaat in deze zaligspreking over een geestelijke levenshouding: mensen zonder enige godsdienstige pretentie, die geen andere Helper hebben dan de Heere. En die het dan ook in geloof en overgave helemaal van Hem verwachten. Zo 'arm van geest', het is te hopen dat u en ik dat allemaal zijn.
Maar toch staat de hele bijbel vol van Gods liefdevolle houding, juist ook t.a.v. gehandicapten. Dat blijkt al in het Oude Testament. We lezen daar zo duidelijk voor wie de Heere bijzondere aandacht heeft. De hele lijn van het O.T. is: God kiest voor het zwakke, het onaanzienlijke. Niet de sterke Kaïn, maar de nietige Abel. Niet de krachtige Ismaël, maar zijn veel zwakkere broer Izaäk. Niet de sterke jager Ezau, maar Jakob. Niet de machtige volken rondom, maar het onbetekenende volkje Israël.
Het is alsof we Paulus al zien schrijven in I Cor 1: 'Het zwakke in deze wereld, het verachte en hetgeen niets is, dat heeft God uitverkoren'. In deze wereld gelden andere normen: jong zijn, vitaal, een goede carrière opbouwen. Dat doet het. Dan beteken je wat. Maar Gods liefde kiest anders!
Ik denk ook aan de wetten uit het O.T. De Thora (regels ten leven van onze goede God) neemt het voortdurend op voor de 'arme'. Daarmee worden niet alleen armen in financieel opzicht bedoeld. Maar mensen die (omdat ze geen stukje eigen land hebben) afhankelijk zijn van anderen. Maar vooral diep afhankelijk van hun God. Ze hebben maar één hoop: dat de Heere Zich zal ontfermen. En dat doet Hij! De God van Israël neemt het op voor wees en weduwe en vreemdeling (Psalm 146). Of zoals Psalm 72 het zo ontroerend zingt:
Hij zal de Redder zijn der armen. Hij hoort hun hulpgeschrei. Hij is met koninklijk erbarmen hun eenzaamheid nabij.
Wat een Evangelie voor onze verstandelijk gehandicapten, die levenslang afhankelijk zijn van anderen en vaak zo eenvoudig vertrouwen op hun grote Vriend, deze God van Israël.
In het Nieuwe Testament vinden we deze lijn geheel terug. Rondom de Heere Jezus verdringen zich als 't ware de 'armen'. Ze worden met name genoemd: lammen, blinden, doven, misvormden. En Hij geneest ze allen! Juist bij deze 'hulpelozen' blijkt vaak ongedacht geloof te leven, in de ontmoeting met Hem. En bij hun genezing ontvangen ze ook vergeving en gemeenschap. Kortom, Jezus redt hen naar ziel en lichaam. Het is opmerkelijk, hoe vaak in de genezingsverhalen mensen ook uit hun isolement (maatschappelijk en kerkelijk) worden verlost. Christus stuurt hen terug naar de samenleving (integratie). Ze horen er — wat Hem betreft — helemaal bij als volwaardige leden.
Ik denk ook aan de woorden van Jezus over de 'kleinen'. Hij zegt heel scherp: Veracht hen niet. Anders is het beter dat een molensteen om je hals gebonden wordt' (Matth. 18:10). Het gaat hier in eerste instantie over de kinderen. Maar zou dat niet minstens zoveel gelden voor verstandelijk gehandicapten?
En dan komen we bij Matth. 25, waar Christus spreekt over het laatste oordeel. Waar kijkt Hij dan naar, als heel ons leven aan de orde komt in dat ontzaglijk uur? Hij zal vragen: 'Ik was hongerig, en gaf jij Mij te eten? Ik was in de gevangenis, en heb jij Mij opgezocht? ' We mogen, meen ik, in de lijn van de bijbel aanvullen: 'Ik was gehandicapt, en had jij echte aandacht voor Mij? ' En dan dat machtige antwoord: 'Wat jij aan Mijn minste broeder gedaan hebt, dan heb je Mij gedaan'. Horen we? Christus vereenzelvigt Zich hier helemaal met deze mensen, die in de maatschappij waren afgeschreven. Onder deze 'minste broeders en zusters' in de gemeente kunnen we toch zeker ook de verstandelijk gehandicapte rekenen. Maar Jezus kiest voor hen. 'Aan Mij gedaan'. Hij beschouwt hén als Zijn vertegenwoordigers op aarde. Wijlen colle¬ga Trapman, zelf vader van een zwaar gehandicapt kind, schrijft: 'In de zwakzinnige, in dat gekortwiekte leven, ziet de Heer ons aan'. In hen ontmoeten we de Zoon des mensen.
Er zou nog veel meer te noemen zijn. Laten we vooral nog luisteren naar I Cor. 12. Paulus gebruikt daar voor de gemeente het beeld van een lichaam. Christus is het hoofd, elke christen een lid van het lichaam. Er zijn sterke leden en zwakke. Maar let erop, dat geen enkel lid gemist kan worden! Ieder heeft een eigen, onmisbare functie. Er staat zo mooi in vers 22: 'Ja, veeleer de leden die ons dunken de zwakste van het lichaam te zijn, die zijn nodig'. Die ons dunken de zwakste te zijn. Maar de Heere God denkt daar anders over!
En dan staat er niet: 'Die zwakke leden, daar moeten wij voor zorgen'. Zelfs niet: 'Die horen er bij'. Maar nog veel sterker: 'Die hebben wij nodig'. Zonder hen is de gemeente niet compleet. En zelf gehandicapt.
O ja, er is wel een rangorde. Maar heel anders dan je zou verwachten. God geeft de mééste eer aan die leden, die door ons het minst geëerd worden (vers 23 en 24). Letterlijk staat er in het Grieks: degenen die achteraan staan, de achterblijvers. Wie denkt ook hier niet aan onze verstandelijk gehandicapte medebroeders en - zusters? In de harde maatschappij tellen ze niet mee. Het lijkt of zij zonder veel nut zijn. Zij stonden achter in de rij, toen de Geest Zijn gaven uitdeelde? Zo denken wij in onze hoogmoed. Maar God geeft ze een ereplaats in Zijn gemeente. En Hij kan ze gebruiken in Zijn Koninkrijk. Ook zij delen in de gaven die de Heilige Geest aan de gemeente geeft. Anders begaafd.
We concluderen dus, dat verstandelijk gehandicapten niet alleen maar object zijn. Object van onze barmhartigheid. Ze hebben niet alleen een ontvangende rol, maar ze mogen ook subject zijn. Ze hebben andere leden van de gemeente wat te geven. Wat kunnen wij dan van hen leren? Voorlopig volsta ik met zes gaven, zes leerpunten voor ons.
- Hun aanwezigheid in de gemeente laat zien hoe diep Gods liefde gaat. Dat de Heere niet aanknoopt bij onze menselijke kwaliteiten: verstand, goed kunnen organiseren, redeneren, en noem maar op. Het gekortwiekte leven van de zwakzinnige is voor Hem zoveel waard, dat Hij ook voor hen Zijn eigen Zoon wilde geven. Hij geeft toekomst, ook waar het leven maar weinig kansen geeft.
- De verstandelijk gehandicapte wil ons, andere gemeenteleden, leren dat bij Christus andere normen en waarden gelden. Niet alleen maar rekenen met 'ik' en 'hebben', succes en status. Maar leren om rekening te houden met de ander, voor wie de Heere Jezus ook alles wil betekenen.
- Een gave die onze God aan de verstandelijk gehandicapte gaf is: een sterk gevoel voor wat echt is. Hij of zij voelt feilloos aan, of de ander alleen maar interesse veinst of werkelijk in hem of haar geïnteresseerd is. Trapman schrijft: hij voelt aan je handdruk, of je hem accepteert. Wat een gave in een wereld vol van leugen en schijn!
- In onze westerse samenleving, waar de ratio (het verstand) zo'n grote rol speelt, schonk God aan deze mensen juist een teer gevoelsleven. Wat kunnen ze zich verwonderen en spontaan blij zijn. Vaak gevoelvol reageren op anderen. Blij zijn met de blijden, huilen met hen die bedroefd zijn, die gave van Gods Geest uit Rom. 12 is heel bijzonder aan hen geschonken.
- Ik noem de gave van de vriendschap. Ze zijn zelf zeer gevoelig voor vriendschap. Maar wat kunnen ze ook een vriendschap bieden! Als je echt hun 'vriend' geworden bent, laten ze je nooit vallen. Trouw en loyaliteit, waar onze egoïstische maatschappij om schreeuwt.
- Tenslotte hun sterke gevoel voor gemeenschap. Terwijl kerkmensen, die een goed verstand van God gekregen hebben, vaak ruzie en kerkscheuringen maken, speelt voor de verstandelijk gehandicapte al die gescheidenheid niet. Belangrijk is voor hem/haar: gemeenschap met God en met elkaar.
Anders begaafd
Nee, laten we het gehandicapt zijn niet gaan romantiseren. Alsof hij of zij een soort 'heilige' zou zijn, aan wie de erfzonde voorbij is gegaan. Hij of zij wordt dan heel bijzonder en daarmee opnieuw apart gezet. Ook deze medechristen kan alleen door genade behouden worden.
Verstandelijk gehandicapt zijn blijft een kruis, een inbreuk op Gods goede schepping. Mr. Jan van der Hoeven, bekend van het boek 'Scheel Engeltje', schrijft: 'Ik weet waar ik het over heb. Ons vierde kind, Aat, is een mongool èn hij is de grote rijkdom van ons leven... Maar als één van onze kinderen ons zou opbellen met de mededeling dat er een verstandelijk gehandicapte baby geboren was, zou ik beslist niet zeggen: 'Kind, wat een zegen!' Ik zou bitter wenen'. Maar we mogen wel stellen, op grond van Gods Woord: De Heere heeft extra zorg voor de gehandicapte. Ook hij of zij is voluit mens Gods. Daarom moeten wij hen niet alleen accepteren. Dat is nog te weinig. Maar ik pleit voor integratie: volwaardig lid van Gods gemeente mogen zijn. Met de gaven die God hun gaf.
2 -Wat leert ons de geschiedenis?
We hebben gehoord wat de bijbel ons zegt. Maar wat is er in de geschiedenis van terecht gekomen? Antwoord: bitter weinig. En dat geldt niet alleen in de maatschappij, maar niet minder binnen de kerk van de Heere Jezus. Om je diep te schamen.
Allereerst: in de maatschappij. In de Oudheid betekende verstandelijk gehandicapt zijn, datje door de goden vervloekt was. In Sparta werden zulke kinderen in de ravijn gegooid. Ook in het Romeinse recht had de vader het 'recht' om een gehandicapt kind te doden. Velen werden in de Tiber verdronken. In de Middeleeuwen was het al niet veel beter. Deze mensen waren vaak een bron van vermaak voor de rijken. In de z.g. 'dolhuizen' stonden ze in hun hulpeloosheid te kijk voor de massa.
Maar ook in de kerk was er voor de verstandelijk gehandicapte geen plaats. Je schrikt van een uitspraak van Luther, die over een zwakzinnig kind sprak als over 'een brok vlees zonder ziel'. Hij raadde aan zo'n kind maar te verdrinken of te verbranden. Dat betekende, dacht hij, datje streed tegen de duivel.
Vanuit het Piëtisme en Reveil kwam er in de 18e en 19e eeuw wel een kentering. Voor allerlei gehandicapten werden tehuizen gesticht. Maar ook hierin kwamen verstandelijk gehandicapten achteraan.
En het waren particulieren, die deze barmhartigheid beoefenden. De namen van de predikanten Heldring en Mr. Willem van den Bergh mogen met ere worden genoemd. Maar toen laatstgenoemde de diaconieën aanschreef om steun, lieten alle het afweten. Ze konden de noodzaak niet inzien om voor verstandelijk gehandicapten een tehuis te bouwen. Ds Trapman schrijft: de kerk doopte zwakzinnigen wel, maar schonk verder aan kind noch ouders pastorale aandacht.
Sprekend over de geschiedenis komen we bij het absolute dieptepunt. In onze eeuw gebeurd: de Tweede Wereldoorlog. Sterilisatie, abortus, het was in Duitsland aan de orde van de dag. Tussen 1939 en 1941 zijn 70 a 80 duizend verstandelijk gehandicapten vergast of vergiftigd. Motieven: het zuiver houden van het Arische ras. Of economische redenen: ze eten maar en hebben geen nut. Ik denk aan de vreselijke uitspraak van Hitler: 'Men verzorgt toch geen onkruid'. Dat alles gebeurde in ons z.g. christelijke Westen, nog maar twee generaties geleden! Om je weg te schamen.
Thans lijkt de stemming omgeslagen. Er is Goddank meer oog gekomen voor de plaats van de gehandicapte, ook in de christelijke gemeente. Maar laten we ons niet vergissen! Is de verstandelijk gehandicapte wel zo veilig in onze cultuur? Wie denkt hier niet aan erfelijkheidsonderzoek, met de daarop bijna vanzelfspreken¬de abortus, als het een gehandicapt kind betreft? De verstandelijk gehandicapte wordt nu al vóór zijn geboorte omgebracht. Hij staat hoog op de ranglijst voor euthanasie, onder het motief: 'Is voor een diepzwakzinnige de dood niet barmhartiger dan het leven?’ Zo beslissen dan anderen voor hem!
En in hoeverre gaan ook economische motieven steeds meer een rol spelen? Zijn verzorging kost zoveel, zo redeneert men. En er zijn toch 'grenzen aan de zorg', zo is de opinie. Kortom, we zijn er niet gerust op, dat de 20e eeuwse mens zoveel humaner geworden is voor zijn gehandicapte naaste. Nee, de geschiedenis leert ons vooral hoe het niet moet. Laten we daarom luisteren naar de Schrift. Die toont ons de gehandicapte, als een mens die er voluit mag zijn voor Gods aangezicht. Ook als lid van Zijn gemeente. Anders begaafd, levend van dezelfde genade als ik.
3 -Wat betekent dit praktisch voor ons?
Ik wil dit graag bespreken t.a.v. drie terreinen: pastoraat, catechese en kerkdienst. Ik begin bewust bij de pastorale zorg. Want als ergens een persoonlijke relatie belangrijk is, dan zeker hier.
3.1. Pastoraat
Ten eerste aan het gezin waarbinnen deze mensen opgroeien. De vaak gehoorde klacht is, dat de kerkelijke gemeente het hier laat afweten. Het begint al bij de geboorte van een gehandicapt kind. Het betekent voor de ouders een schok. Te vergelijken met een rouwproces. Een kind ontvangen, dat levenslang afhankelijk zal zijn. Dat nooit de trots van vader en moeder zal kunnen zijn. Soms brengt het ouders in een geestelijke crisis. Schuldvragen. Of vragen als: Is dit een straf van God? Wat is het doel van dit geschonken leven?
Ik moet eerlijk bekennen: In de eerste jaren van mijn predikantschap heb ik veel te ¬weinig aandacht gehad voor deze situatie. Het wordt als zeer pijnlijk ervaren, als de dominee of gemeenteleden met een boog om zo'n gezin heengaan. Vaak uit onbegrip of verlegen zijn met de situatie. Of dat de ouderlingen op huisbezoek net doen of er niets aan de hand is en naar dit kind niet eens vragen. Ouders verwachten geen zielig-doenerij (alstublieft niet), maar wel echte aandacht. En dan oppassen dat je als buitenstaander niet alles wilt verklaren, of alles dichtplakken met mooie bijbelteksten. Dat schept alleen maar afstand. Het gevoel: 'Die man of vrouw begrijpt ons niet'. Zeg maar eerlijk, dat u op heel veel vragen ook geen antwoord hebt. Maar wel er zijn! Als één lid van Christus gemeente lijdt, dan lijden toch alle leden?
Belangrijk is ook het voorbereidingsgesprek over de doop. Het teken van Gods trouw en liefde, ook voor dit kind niet zijn of haar begrensde mogelijkheden. Allerlei geloofsvragen kunnen ook dan weer aan de orde komen.
Een derde punt van pastorale aandacht is de z.g. uithuisplaatsing van een gehandicapt kind. Opnieuw een ingrijpend gebeuren voor ouders. Opnieuw kunnen schuldgevoelens, dat zij hun kind niet meer kunnen verzorgen, de kop opsteken. Soms ook schaamte tegenover familie, buren en kennissen, die zo gemakkelijk kunnen oordelen over 'wegdoen van dat kind'. Vooral de moeder valt daarna in een leegte. Heeft dit alles wel de aandacht van ons, christelijke gemeente?
Als de ouders ouder worden, komt er een nieuw probleem: Wie zal voor ons kind zorgen, als wij er niet meer zijn? In de praktijk heb ik vaak gemerkt dat ouders hopen (en bidden!) dat zij hun zoon of dochter zullen overleven.
Pastorale aandacht voor broers en zussen uit het gezin is evenmin overbodig. Vooral jongere kinderen dan het gehandicapte hoor je soms later zeggen: 'Wij kregen te weinig aandacht'. Anderzijds tref je bij andere gezinsleden ook grote liefde en betrokkenheid aan voor hun gehandicapte broertje of zusje. Velen van hen komen later zelf in de zwakzinnigenzorg terecht. En mijn ervaring is: Het is waardevol voor je catechisatie, als er zulke broers en zussen aanwezig zijn. De wijze waarop zij (van binnen uit) over hun gehandicapt zusje spreken, maakt vaak diepe indruk op de hele groep. Ook hier weer: een verrijking van het gemeente zijn.
Maar naast pastoraat aan het gezin mag ook de pastorale omgang met de andersbegaafde zelf al onze aandacht hebben. Twee punten dienen hierbij in het oog gehouden te worden.
Ten eerste dat de verstandelijk gehandicapte twee leeftijden heeft. De kalenderleeftijd (b.v. iemand van 40 jaar) en de mentale leeftijd (verstandelijke ontwikkeling b.v. op het niveau van 4 jaar). Toch moeten we oppassen dat we hem of haar niet als een kind van 4 jaar behandelen. Hij of zij is een volwassen mens, met levenservaring en meer relaties dan een kind. Dus denk ook aan hun kalenderleeftijd.
Ten tweede het misverstand, als zouden deze mensen altijd blij zijn. God gaf wel de gave van blijmoedigheid. Maar ze kennen ook hun zorgen, hun verdriet. En wat is het belangrijk om juist dan dicht bij hen te zijn! Een groot probleem kan voor hen zijn, als anderen hen laten voelen: 'Jij bent niet zo als een ander'. Ze willen ook graag meetellen, iemand zijn. Nu de verstandelijk gehandicapte meer in de maatschappij geïntegreerd wordt - een goede ontwikkeling - wordt hij meer met zichzelf geconfronteerd. Ziet zijn eigen achterstand. Ook in dit opzicht doet een hand op hun schouder zoveel.
Het verlies van ouders kan diep ingrijpen in hun gevoelswereld. Heel concreet komen ze in aanraking met de dood. Ondanks een kinderlijk Godsvertrouwen kennen ze ook de menselijke angst voor de dood. Ook dit — zo mogelijk — bespreekbaar maken. Vanuit Pasen.
Om tot een goede pastorale omgang met hen te komen, zijn drie dingen zeer belangrijk. Allereerst een gelovige levenshouding van ouders en begeleiders of pastor. De anders-begaafde voelt sterk aan of jouw eigen geloofsvertrouwen echt is. En net als bij alle kinderen en jong-volwassenen is het hier helemaal: voorzeggen, maar vooral voorleven.
Ten tweede is nodig: restloos hun vriend willen zijn. Hem of haar volledig accepteren en zijn/haar problemen serieus nemen. Niet wegwuiven, wat maar al teveel gebeurt. Dan krijgt de relatie een knauw. Maar juist als hun 'vriend' mogen we heenwijzen naar de Heere Jezus. Zeker als pastor ben je voor hun gevoel representant van hun grote Vriend in de hemel.
Ten derde: niet neerbuigend met hen omgaan, maar met respect. De verstandelijk gehandicapte is niet 'zielig'. Hij is allereerst medemens, schepsel Gods, en daarna pas gehandicapt medemens. Dat zien we zo mooi in het Evangelie van Lukas, de dokter. Als hij vertelt hoe zieken en gehandicapten tot Jezus komen, schrijft Lukas altijd: 'Er was een mens met een verdorde hand. Een mens met een onreine geest'. Eerst een mens, en dan pas zijn kwaal of gebrek.
3.2. Catechese
Daar dit onderwerp verder op deze dag uitvoerig aan de orde komt, wil ik volstaan met een paar hoofdlijnen te trekken.
De uitnodiging voor catechisatie luistert al erg nauw. De standaard-uitnodiging ook verzenden aan een gehandicapt kind, kan bij ouders erg pijnlijk overkomen. 'Weet de kerk dan nog niet dat...' Maar hen overslaan kan weer het misverstand oproepen: 'Ons kind telt blijkbaar niet mee'. Een goede oplossing is m.i.: als kerkenraad dit gezin persoonlijk benaderen, zo enigszins mogelijk met het aanbod van een 'aangepaste' catechese.
Gedurende 17 jaar heb ik met grote vreugde mede-leiding gegeven aan een dergelijke catechisatie voor verstandelijk gehandicapten. Door de jaren heen bijna steeds dezelfde groep. Een wekelijks feest.
Hier zien we weer de gaven die de Heere aan hun gegeven heeft. Oprechtheid, openheid, vriendschap en trouw. Geen catechisatie waarin men zo weinig absent is. Bij sommigen de gave van muzikaliteit. Je zit midden in een bijbelverhaal, en opeens begint iemand te zingen: 'Welk een vriend is onze Jezus'. Onmiddellijk doet de hele groep van harte mee. Geen catechisatie waarop dit zo spontaan gebeurt.
De catechisatie begint altijd met het uitwisselen van ervaringen van de afgelopen week. Zo merken de deelnemers: we worden serieus genomen in onze leefwereld en gevoelens. Soms geeft dit al stof tot spreken voor het hele uur. Dan komt ter sprake hoe men afgelopen zondag de kerkdienst ervaren heeft. Eén van onze catechisanten heeft steevast het hoofdstuk, waarover gepreekt is, in de bijbel al opgezocht. Fijn, zo'n wekelijkse 'preekbespreking'! En nuttig voor een dominee om tot zijn verootmoediging soms te horen: 'We hebben u niet begrepen'. Dan mag je het nog eens uitleggen. De relatie met de kerkdienst, ook voorbereiding op een komende dienst, is veel sterker dan op een 'gewone' catechisatie.
Wat methodiek en leermiddelen betreft: We gebruikten allerlei mogelijkheden: uiteraard vertelling en gesprek, soms een stukje uitspelen, platen en tekeningen (het visuele element), waar-of-niet-waar spel, cassetterecorder met Kerst-of Paasliederen, muziek en zang (dan krijgen weer anderen hun kans). Maar naarmate de groep ouder werd — sommigen behoren al bijna tot de senioren — wilde men liever niet meer tekenen of plakken. Het vertel-gesprek kreeg meer en meer de voorkeur. Liefst over een bekende Bijbelse figuur, b.v. een hele winter over Mozes, David of Elia.
Goede voorbereiding is nodig. Maar herhaaldelijk gebeurt het, dat het op deze avond toch heel anders loopt. Opeens komt iemand met een vraag, of legt een probleem op tafel waar hij of zij echt mee zit. Het mooie is: het is dan meteen het probleem van de hele groep. Hier merk je weer het sterke gemeenschapsgevoel. En dat probleem krijgt dan altijd voorrang. Het leidt dikwijls tot heel intense pastorale gesprekken. Op hun niveau, maar met een openheid waar je alleen maar dankbaar voor kunt zijn. Over anders-begaafd zijn gesproken.
Heel belangrijk is het gebed. Vooral de voorbede aan het eind van het catechisatie-uur. Iedereen mag gebeds-onderwerpen aandragen. Om de beurt spreekt dan één van de catechisanten het gebed uit. Taalkundig vaak wat gebrekkig, maar ontroerend in eenvoud en oprechtheid. Eén van onze groep, met de gave van een rijk fantasie-leven, heeft ons eens zes weken lang laten bidden voor haar broer die een ongeluk had gekregen en er ernstig aan toe was. Achteraf bleek, dat hem nooit iets overkomen was. En toch... we waren in deze ogenblikken dicht bij elkaar. En samen dicht bij God.
Wat ook mooi is: catechisatie met verstandelijk gehandicapten gaat ook door nadat men belijdenis heeft afgelegd. Men stelde dat in onze groep zelfs als voorwaarde. Zo leven deze gemeenteleden ons voor: je houdt nooit op leerling te zijn. Permanente leergemeenschap, daarin zijn ze velen in de gemeente een stap vooruit.
Tenslotte nog iets over het functioneren van hen die leidinggeven aan deze catechisatie. (Ik heb erg goede ervaring om dit samen met iemand anders te doen, iemand die geen theoloog is). De functie van de catecheet bestaat vooral in luisteren. Luisteren naar hun verhalen. En vooral naar de gevoelens die daar achter schuilgaan. Die heel serieus nemen. Ook daarin hun vriend zijn. En dan samen luisteren naar het Woord van onze grote Vriend en Redder, Jezus Christus.
3.3. Kerkdienst
Gelukkig worden in de laatste 25 jaar in vele gemeenten z.g. 'aangepaste diensten' gehouden. Ik weet het: er zijn bezwaren te noemen. De verstandelijk gehandicapte wordt dan weer apart gezet. Loes Brezet-Brouwer noemt het een 'voor alsnog noodzakelijk kwaad'. Een ander bezwaar is, dat sommige ouders het ervaren als 'aapjes kijken' naar hun kinderen. 'Glimlach-diensten' noemt Wonno Bley het.
Maar mijn ervaring is dat dit bezwaar wordt weggenomen, als de gemeente aan deze diensten gewend is, én de verstandelijk gehandicapten als medechristen heeft aanvaard. M.a.w. als er een echte integratie heeft plaatsgevonden. Zelf denk ik met grote dankbaarheid terug aan deze diensten. Je ervoer het vaak zo duidelijk: God is in ons midden.
Deze diensten vragen een geduchte voorbereiding. Allereerst een nauwkeurige exegese: wat is de kern van de Boodschap? Maar dan ook aangaande de wijze waarop het wordt gepresenteerd. Daarvoor heb je als predikant zeker de hulp nodig van mensen uit de onderwijswereld en vooral van mensen, die regelmatig omgang hebben met deze kerkgangers. Het is aan te bevelen om op de gestencilde liturgie te werken met een aantal vaste symbolen, omdat velen niet kunnen lezen. Zo kunnen ze toch de 'orde van dienst' mee-beleven.
Hoofdmomenten in de dienst zijn voor hen zingen en bidden. Deze medebroeders en - zusters, die niet zo goed de redenering van de preek kunnen volgen, beleven in zang en gebed iets van de gemeenschap met God en met elkaar. Enerzijds is het goed hen wat bekende Psalmen te leren (de catechisatie kan hierin goede diensten bewijzen). Maar ook liederen die hen aanspreken. En bij de voorbede is het fijn om de kerkgangers te vragen: 'Voor wie zullen we vandaag bidden? ' Verrassend wat je dan soms hoort! Bidden is voor de verstandelijk gehandicapte spreken met hun grote Vriend. Als Jezus maar op de hoogte is, dat geeft rust.
Wat de preek betreft, dat zal vooral mogen gebeuren in dialoog-vorm. Bij voorkeur de verhalen uit de bijbel, in de tegenwoordige tijd verteld. De verstandelijk gehandicapte beleeft het alsof het nu gebeurt. Met gelijkenissen moet je voorzichtig zijn. Deze kerkgangers kunnen vaak niet de 'sprong' maken van het verhaal naar het punt van vergelijking. Ze gaan dan met het verhaal op de loop, maar het doel van de gelijkenis komt niet over. De woordkeus moet uiteraard eenvoudig zijn, aanknopend bij hun leefwereld.
Als middelen voor de overdracht valt te denken aan tekeningen en voorwerpen. Oppassen om er met allerlei voorwerpen geen 'stunt' van te maken.. Dat kan juist afleiden van de kern van de Boodschap. Zo is het ook met het uitbeelden van een bepaald onderdeel van het Bijbelverhaal. Ik heb het meer dan eens gedaan, maar altijd binnen bepaalde grenzen: Nooit iemand de Heere Jezus laten uitbeelden, goed voorbereiden op catechisatie, zorgen dat het geen heersende maar dienende functie heeft.
Uiteraard luistert in deze diensten de inhoud van de preek niet minder nauw dan in elke kerkdienst. In de literatuur (o.a. van wijlen ds. Trapman) wordt gesteld, dat de verstandelijk gehandicapte weinig of geen zondebesef heeft. Desgevraagd geeft hij toe dat hij wel eens iets verkeerds doet, maar met heel je bestaan schuldig zijn voor God, dat beseft hij moeilijk. Trapman stelt: de lijn schepping — herschepping spreekt hem veel meer aan dan de lijn zonde —verzoening. Het geloof van de verstandelijk gehandicapte is in drie punten te vatten, aldus ds. Trapman:
- God die alles maakte
- God die van ons houdt en voor ons zorgt
- God die eens alles nieuw maakt.
Voor zover mijn ervaring strekt, zit daar wel iets in. Als je op catechisatie of in de aangepaste dienst vraagt: 'Wie doet er wel eens zonde, dingen waarvan God verdriet heeft? ' Dan kan het je gebeuren dat men overtuigd antwoordt: 'Ik nooit'. Dat doe je je Vriend, de Heere Jezus, toch niet aan, zo bedoelt men. En het lied 'Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw' spreekt inderdaad erg aan. God geeft hun ook de gave van de hoop. De bijbel begint ook met schepping en eindigt met herschepping.
Maar daartussen is er wel wat gebeurd! Zondeval, kruis, opstanding. Als we daaraan voorbijgaan, nemen we de bocht tekort. Daarom meen ik, dat we ook moeten proberen op hun niveau aan de orde te stellen wat Paulus de kern van zijn Boodschap noemt: Jezus Christus, en die gekruisigd. Met een appèl tot geloof en bekering, hoe eenvoudig ook. En het wonder van Gods vergeving! Dat mogen we deze medechristenen toch niet onthouden!
In deze aangepaste diensten is het belangrijk dat er een relatie is met de voorganger. Liefst geen voorganger 'van buiten', maar iemand die men kent èn die zich gedurende enige jaren in hun leefwereld wil verdiepen. Liefst iemand die persoonlijk contacten heeft door catechisatie of zo.
Deze kerkgangers willen ook graag zoveel mogelijk in hetzelfde kerkgebouw samenkomen. Dat geeft hun vertrouwdheid en rust. Daarnaast pleit ik voor van tijd tot tijd een 'aangepaste dienst' met héél de gemeente, op de gewone tijd. Als we hen altijd verbannen naar een apart uur, naast de 'gewone' kerkdienst, dan is het gevaar groot dat we hen nog wel accepteren, maar dan komt er van integratie weinig terecht. Tot schade van hen èn van onszelf.
Voor integratie is ook zo belangrijk dat ze — als hun niveau het enigszins toelaat — welkom zijn in de 'gewone' kerkdiensten. En dat ze ook duidelijk merken: de mensen vinden het fijn dat we komen. Als ik dienst had, wachtte ik hen in de hal van de kerk al op (ook een goed gebaar t.a.v. alle kerkgangers). Even een groet, even hun naam noemen, soms even een arm om je heen. En in de eigenlijke dienst, in preek of voorbede, ook aandacht voor hen. Hen laten merken dat God ook een Boodschap voor hen heeft. Door de jaren heen heb ik opgemerkt: de gemeente gaat anders op hen reageren. We missen hen zelfs, als ze er niet zijn. Want ze horen er helemaal bij.
Dat geldt inclusief het Heilig Avondmaal. Ook dat mogen we hun niet onthouden. Nee, hun deelname is geen vanzelfsprekendheid, evenmin als van u en mij. Toen de vraag naar het Avondmaal indertijd kwam, hebben we als kerkenraad gezegd: We willen hen behandelen als ieder ander gemeentelid. Die hebben toegang tot de tafel des Heeren via belijdenis des geloofs. Dus zij ook! We hebben een winter met hen belijdeniscatechisatie gehouden. Dezelfde geloofszaken besproken als met de andere catechisanten, maar wel op hun niveau. Hun belijdenis-doen was in diepe zin een feest voor heel de gemeente. Nog steeds wordt in de week van voorbereiding voor het Avondmaal dit gezamenlijk met hen gedaan op catechisatie. En zo komen ze samen met andere belijdende leden, met eenvoudige geloofsblijdschap, aan de tafel van Hem die ons nodigt. Welkom bij Hèm.
4 - De gezegende gemeente
Ik begon met de stelling: Een gemeente, die de verstandelijk gehandicapte geen volwaardige plaats biedt, is zelf zwaar gehandicapt. Maar het omgekeerde is ook waar! Waar deze 'kleinen' volgens Mattheüs 18 voluit in de gemeente van Christus hun plaats mogen innemen, daar gebiedt de Heere zijn zegen. Daar geef je als gemeente niet alleen liefde en zorg, maar daar ontvang je ook zoveel via deze 'minste broeders en zusters'.
Eén voorbeeld: Toen ik na 20 jaar afscheid nam van onze wijk, werd er een afscheidsavond gehouden. Niet minder dan 16 groepen gemeenteleden leverden een bijdrage aan het programma. Iedereen op zijne wijs. Wie kwamen het eerst naar voren? De bewoners van de Slunterhof, het gezinsvervangend tehuis! Zij stonden niet achteraan (zoals zo vaak in de samenleving), maar vooraan. De bijdrage die zij leverden had betrekking op hun belijdenis-dienst van weleer. Eén van hen las hetzelfde hoofdstuk uit de Bijbel. Ze zongen — best wat gebrekkig, maar ontroerend — hetzelfde lied als toen in de kerkdienst. Via een bandje werden hun namen en hun ja-woord opnieuw gehoord. Alle aanwezigen waren diep onder de indruk. Kortom, de wijze waarop zij dit deden, tilde heel de avond op een niveau, waar je God alleen maar voor danken kunt.
Op deze avond realiseerde ik het me nog weer eens heel duidelijk: Wat zouden we als gemeente gehandicapt zijn, als we deze leden links hadden laten liggen. Maar nu, wat een zegen dat ze in ons midden zijn!
Bron: De Waarheidsvriend (17-02-1994), T. van ‘t Veld