Een gedicht over de voetwassing om (voor) te lezen in de lijdenstijd.
Voetwassing
Daar staat de kruik. Maar ik? Tóch loop ik door.
Zou ik mijn broeders voeten moeten wassen?
Ik kijk wel uit. Daar zal ik echt voor passen.
Een ander mag, ik sta te hoog daarvoor.
Ik zoek mijn plek, maar maak me alweer dik.
Johannes heeft toch niet die plaats al ingenomen?
Er zal toch geen onenigheid van komen?
Het spreekt vanzelf: naast Jezus, daar hoor ík.
We liggen aan, de rust is weer een feit.
De Meester laat ons iets belangrijks weten.
‘Het is mijn diepe wens dit Pascha nog te eten
met jullie allemaal, voordat Ik lijd.’
Dan staat Hij op. Waar gaat Hij nu naartoe?
Ik zie Hem naar de kruik met water lopen.
Zijn kleed uitdoen, de linnen doek om knopen.
Alsof Hij zeggen wil: Zien jullie wat Ik doe?
De boosheid komt al heel gauw in mij op.
Gaat Hij, de Meester, slavenwerk verrichten?
Maar dát kan Hij Zichzelf toch niet verplichten?
Dat gaat te ver. De wereld op zijn kop!
Hij is nu vlak bij mij. Het gaat al snel.
‘Kom Petrus, geef Mij nu je vuile voeten.’
Ik weiger. Het had andersom gemoeten.
‘Nu snap je het nog niet, maar later wel.'
Toch houd ik vol: 'U wast mijn voeten niet!‘
'Als Ik niet was, hebben wij niets te delen’, zegt Jezus nu.
Met Hem valt niet te spelen.
Ik heb te doen wat Jezus mij gebiedt…
'Dan niet alleen mijn voeten, ook mijn hoofd.
En reinig dan ook allebei mijn handen.‘
'Dat hoeft niet.’ En ik voel Zijn liefde branden.
‘Je bent al rein, je hebt Mijn woord geloofd.'
Hij ruimt de spullen op en ligt weer aan.
Ik voel de schaamte nu naar boven komen.
Hij heeft het laagste plaatsje ingenomen
en zegt: ‘Zie je wat Ik bij jullie heb gedaan?
Als je nu zelf, dit alles overziend, beseft,
dat Ik, de Meester, jullie voeten gewassen heb:
Doe zélf wat had gemoeten.
Wees net als Ik, als één die anderen dient.'
Die waterkruik wees mij op mijn gebrek.
Ik wilde niet de minste zijn, de kleinste.
Maar Jezus’ wasbeurt maakte mij de reinste.
Hij wees mij liefdevol de juiste plek.
En later, toen begreep ik het pas goed.
Ik viel zo diep, ik hoor mijzelf nóg zweren:
‘Ik ken Hem niet, ik hoor niet bij die Heere!’
Maar Jezus diende mij, Hij gaf Zijn bloed.
Dat ik bij Hem mocht horen, hield mij klein.
Hij kon mij, ondanks hoogmoed, tóch gebruiken.
Zie jij soms onderweg ook waterkruiken?
Pak ze dan op, en wil de minste zijn!
Lukt het je niet? Daar aan het kruis hangt Hij.
Hij heeft niet slechts Zijn kleden afgegeven,
Hij liet Zijn liefde zien, Hij gaf Zijn leven
en zegt: ‘Zó dien ik jou. Dien jij nu Mij?’