Dit zendingsverhaal gaat over Victor, die leeft en werkt op een vuilnisbelt in Guatemala. Het is goed te gebruiken als vrije vertelling bij de Pinksterfeest viering van de zondagsschool.
"Daar komen er weer een paar!" Lachend stormt de groep kinderen naar de plaats, waar de vuilniswagens de opgehaalde vracht gaan lossen. Ze weten het precies, want ze zijn hier iedere dag. Graaiend in de viezigheid zoeken ze naar iets dat nog gebruikt kan worden of iets dat geld oplevert. Flessen, blikjes, plastic, ze verzamelen en sorteren alles wat maar ergens op lijkt. De kinderen zijn niet de enigen, die iets van hun gading zoeken.
Ook mannen en vrouwen doen mee en maken het vaak moeilijk om iets te pakken te krijgen en om het te houden. Dat merkt Victor ook. Hij heeft net een leuk stenen potje gevonden, dat nog heel is. "Geef maar hier ", zegt een schorre stem achter hem. Een vieze grauwe hand rukt de vondst uit zijn hand. Victor schreeuwt een scheldwoord naar de man, die grinnikend verder gaat.
Victor gaat door met zoeken in de berg vuilnis. Iedere dag storten de wagens nieuwe hoeveelheden. De miljoenen mensen uit de enorme stad Guatemala zorgen wel voor verse aanvoer. Een grote vlakte is ermee gevuld. Als de laag dik genoeg is wordt alles afgedekt met zand en grond. Dan lijkt alles weer mooi.
Boven de vuilnisbelt vliegen grote zwermen zwarte vogels. Ook die zoeken of er iets voor hen bij is. De hete zon maakt dat het vreselijk stinkt. Maar daardoor laat niemand zich tegenhouden. Het zijn de allerarmsten, die hier proberen iets te vinden om wat geld te verdienen. Het is hun dagelijks werk. Ze moeten wel, want ze moeten toch eten. En eten kost geld ...
Van een paar stokken en planken zijn aan de rand van de vuilnisvlakte wat kraampjes gemaakt. Een stuk van een oud gordijn is opgehangen om wat schaduw te hebben. Bij deze opkopers kan Victor zijn verzamelde buit inleveren. Het brengt niet veel op, eigenlijk bijna niets. Maar alles is beter dan helemaal niets. Hij sjokt weg, naar huis.
Victor is een viespeuk van een jongen. Hij stinkt aan alle kanten en zijn kleren staan stijf van het vuil. Veel stellen die kleren trouwens niet voor. Versleten en gescheurd hangen ze om zijn magere lijf. Thuis is het niet veel beter. Het huisje is gebouwd van bouwafval. Palen, planken, karton, een golfplaat is het dak. Met een stuk snoer wordt geprobeerd om zonder te betalen elektriciteit af te tappen. Soms lukt dat een poosje. Een eindje verder in de wijk is een WC gemaakt. Alle mensen uit dit krottenwijkje moeten daarheen. Het is er heel erg vies.
Moeder is er niet als Victor thuiskomt. Ze moet werken en dan neemt ze zijn kleine zusje mee. Zijn vader is al lang geleden verdwenen. Af en toe komt hij even langs. Soms krijgt moeder wat geld van hem.
Victor pakt de emmer en gaat eerst maar water halen, want water is er niet in de huisjes. Bij een kar met een tank erop kan water worden gehaald. Dat karweitje mag Victor iedere dag doen. Ze moeten zuinig doen met het water, anders is de tank veel te gauw leeg. De gemeente komt maar één keer per dag om hem te vullen.
Hij wast zijn handen en zijn gezicht. Zo, dat is wel genoeg. Echt helemaal schoon wordt hij eigenlijk nooit, maar dat vindt Victor heel gewoon. Trouwens, waarom zou je helemaal schoon moeten zijn? Morgen loopt hij toch weer in de vieze vuilnis. Laat dat wassen maar zitten. Af en toe geeft moeder hem een wat betere wasbeurt.
Hij gaat op zoek naar iets eetbaars. Er is niet veel te vinden. Een oud, hard broodje is alles. Hongerig hapt hij het naar binnen met een paar slokken water er bij. Moeder zal straks wel wat te eten hebben. Hij vertrekt weer, de wijk door, de straat op, de stad in. Misschien is er iets te zien, iets te beleven. Vorige week toen zag hij hoe een winkel werd overvallen en beroofd. Een auto ramde de voorgevel, schoten, rennende mensen. Twee mannen met bivakmutsen sprongen in een andere auto, die klaar stond. Gierende banden en weg waren ze. Spannend! Toen de politie kwam was iedereen die het gezien had al weg. Waarom zou je je er mee bemoeien? Iedereen heeft genoeg aan zijn eigen problemen. Bovendien moet je uitkijken met de politie. Ze slaan erg gauw en ze luisteren slecht naar arme mensen. Rijke mensen hebben het gemakkelijker. Die kunnen niet alleen wat zeggen, maar ook iets geven aan de politie. Dat helpt beter als er moeilijkheden zijn. Véél beter!
's Avonds als Victor in zijn bed ligt denkt hij na over van alles en nog wat. Dat doet hij vaak. Of hij ligt wat te fantaseren. Dat ze rijk waren … Of hij denkt aan vroeger ... In het dorp waar ze toen woonden, gebeurde eigenlijk niet zo veel bijzonders. Maar 't was toch anders, heel anders dan hier. Hoewel, moeder heeft hem eens verteld hoe in hun dorp een gezin was overvallen. De deur van het huis werd opgeblazen en binnen waren ze. Iedereen werd vastgebonden, de handen op de rug. Ook de kleine kinderen. Uren duurde het vragen en dreigen. Geld wilden ze en veel. Maar wat de overvallers vroegen konden de mensen niet geven. Ze hadden het echt niet. De vader probeerde weg te komen. Hij werd in zijn been geschoten. Ringen, kleren, een horloge, alles, alles hebben ze meegenomen. De politie heeft er niet veel aan gedaan. Had de politie zelf er misschien iets mee te maken....?
Het is al weer lang geleden dat ze daar woonden. De herinneringen zijn vaag geworden. Zijn opa woonde daar ook. Zijn opa kon goed vertellen. O, wat wist die man veel, over allerlei dingen. Soms, als opa ergens niet zo zeker van was, dan liet hij vragen wat de juiste beslissing was aan de oude maya-geesten. Dat kostte minstens een kip, maar dan wist je ook wat je doen moest. Die priester legde een ei bij een vuur van wierook. Als het ei door de hitte barstte, dan zou het probleem wel worden opgelost. Maar als het ei niet barstte dan was het moeilijker. Dan zat er iets fout, waardoor het probleem niet kon worden opgelost. Een ruzie of iets anders dat je verkeerd had gedaan of zo iets. Dat moest eerst weg.
Moeder ging wel eens naar het oude kerkje. Op de trap voor de kerk steeg de rook op van wierook en op de drempel werd brandewijn gesprenkeld. Binnen werden kaarsen gebrand. In de schemerige ruimte hing een beeld van Jezus, die heel bedroefd keek. Geen wonder als je aan zo'n kruis werd gehangen. Echt een zielige man. Opa wist niet veel van Jezus. Hij zei dat Jezus er voor iedereen was, maar dat de maya-geesten er speciaal voor hen waren. Daar wist hij meer van omdat hij daarvan ook veel meer hulp verwachtte.
Later kwam de reis naar de stad. Met een hele groep vertrokken ze vol verwachting uit het dorp naar de stad. In de stad zou het beter worden. Daar was immers werk dus daar kon geld verdiend worden. Veel meer dan in het dorp. Maar daar is weinig van terechtgekomen. Helemaal niets eigenlijk.
Victor is weer bezig met zoeken en rapen in het vuilnis. In een paar plastic zakken draagt hij zijn vondsten mee. In de ene zak gaat blik en ander metaal. Dat is niet zo veel. In een andere flessen en ander glas. Als de vuilniswagens komen moet hij er snel bij zijn, want anders zijn de anderen hem voor. "Au", een gemene pijn schiet door zijn voet. Victor mompelt een lelijk woord. Als hij zijn schoen uitdoet en zijn voet bekijkt ziet hij wat er is gebeurd. Dwars door de zool van zijn versleten schoen heeft iets scherps in zijn voet gesneden. Hij geeft er verder niet veel aandacht aan. Het zal wel weer overgaan, het is niet zo'n grote wond.
's Nachts begint zijn voet pijn te doen. Hij wordt er een paar keer wakker van. De andere dag is zijn voet een beetje rood, maar hij gaat toch maar aan het werk. Het lukt echter niet zo goed. De pijn wordt steeds erger en na een paar uur kan hij bijna niet meer lopen. Hij hinkt en strompelt naar huis. Halverwege valt hij ook nog. Een man helpt hem overeind als hij ziet dat hij erge pijn heeft. "Laat me je voet eens zien, vriendje", vraagt hij. Hij schrikt als hij de gezwollen rode voet ziet. "Daar moet je mee naar de dokter, je voet is volgens mij ontstoken." Ja, dat zal wel, maar hoe moet dat nu verder? Hij weet wel waar een dokter is, maar die dokter zal wel geld willen hebben en dat heeft hij niet! De meneer begrijpt wel waar het probleem zit en zegt: "Joh, kom nu maar mee. Ik regel dat wel met die dokter." Victor kan zijn oren niet geloven, maar hij laat alles maar gaan. Als die pijn maar minder wordt, dan zal hij wel weer zien. Ondersteund door de meneer en met veel moeite komen ze bij een soort medische post. Victor wist wel dat die er was, maar hij is er nog nooit binnen geweest. Een verpleegster groet die meneer hartelijk. Het is duidelijk dat ze elkaar kennen. Victor moet gaan zitten en de zuster begint met schoonmaken. Als ze hoort hoe het gekomen is, zegt ze: "Een wond in een voet op een vuilnisbelt, jongen, dat gaat altijd ontsteken door de viezigheid, die er in komt." Even later komt de dokter er ook bij. Hij geeft Victor een prik met een spuitje in zijn voet en geeft medicijnen mee, die hij heel precies moet innemen. De zuster verbindt de voet met prachtig wit verband. "Je moet terugkomen als je voet pijn blijft doen en zul je de medicijnen niet vergeten?" "Nee zuster. Dag zuster, dank u wel", weet Victor nog net op tijd te zeggen. De meneer brengt hem thuis. Hij schrikt als hij ziet waar Victor woont. Sjonge, jonge, wat een armoe. Dat zo'n jongen hier moet opgroeien. Daar komt niets van terecht in zo'n omgeving. Jammer!
Gelukkig geneest de wond in de voet van Victor zonder verdere problemen.
Waar het gerucht vandaan komt weet niemand. Ineens is het er: Alles moet hier weg, want er gaan nieuwe huizen gebouwd worden. De hutten en krotten moeten dus weg. Het zou mooi zijn als die huizen voor de bewoners van deze arme wijk zouden zijn. Maar dat kun je vergeten! Het worden huizen voor mensen die geld hebben en niet voor de armen uit de sloppenwijk. Ze worden al kwaad als ze het aan elkaar vertellen. Steeds vaker, steeds heftiger wordt hun mening uitgesproken: Ze nemen het niet! Steeds sterker wordt hun onwil om weg te gaan. Niet dat het hier zo goed is, maar ze hebben ze hun uiterste best gedaan om er hier iets van te maken. Het is alles wat ze hebben. Waar zouden ze heen moeten? Weggaan? Nooit!
Het gonst door de lucht: morgen gaan we met z'n allen naar het grote plein in de stad om te demonstreren voor het stadhuis. Ook uit andere arme wijken zullen de mensen komen. Samen zullen ze eens laten zien dat ze niet alles goed vinden. Morgen gaat het gebeuren! Morgen .... Victor en zijn vriendjes gaan ook mee. Reken maar. Hij kan er bijna niet van slapen. Hij is de enige niet, want nog laat hoort hij buiten de mensen praten, schreeuwen soms. Iedereen is opgewonden.
Al vroeg is de hele wijk in rep en roer. De mensen verzamelen zich. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen probeert er bij te zijn. Sommigen hebben een vlag gemaakt, anderen komen met een soort spandoek aan. Er zijn mannen, die een stok meenemen. Dat lijkt wat stoerder dan lege handen. Daar gaan ze, in de richting van het grote plein. Steeds meer mensen lopen mee. Straten vol arme mensen, die niets te verliezen hebben. Met verbazing zien de stadsbewoners de golf van mensen aankomen en voorbij trekken. De winkeliers hebben al gauw door dat ze vandaag maar beter hun winkels dicht kunnen houden en de luiken voor de etalages.
Op het plein wordt het alsmaar drukker. Het is alsof er een grote bijenzwerm neerstrijkt. Wat een mensen! Kreten klinken, de stokken gaan dreigend omhoog. Maar van het stadsbestuur is niemand te zien. De mensen worden steeds bozer. Zijn ze dan zo met elkaar nog niet de moeite waard om naar te luisteren? Wil niemand hen ontmoeten? Zelfs nu niet? Dan zullen ze wel eens laten zien dat het ernst is. De eerste stenen uit de straat gaan door de lucht. Ruiten rinkelen in scherven. Winkels worden opengebroken en vernielend en plunderend stort de menigte zich op alles en iedereen. Maar het duurt niet lang of er wordt ingegrepen.
Wagens met waterkanonnen spuiten de mensen weg van het plein. Uit de zijstraten komt de politie met hun helmen op en met plastic schilden. Overal is het geluid van sirene's te horen. Eerst proberen de mensen nog stand te houden. Ze zijn niet bang uitgevallen en de meesten hebben wel vaker een stevige vechtpartij geleverd. Maar met hun vuisten en hun stokken kunnen ze weinig uitrichten tegen de grimmige muur van schilden, helmen en gummiknuppels. Als de politie even wordt opgehouden door de woedende mensenmassa dan lossen een paar traangasgranaten het probleem snel op. De wolken traangas maken de vechtende opstandelingen bijna blind. Met pijnlijk stekende ogen moeten ze wel terug. Ze krijgen het benauwd: waterkanonnen, oprukkende politie, traangas, dit gaat niet goed. Er worden mensen gearresteerd en afgevoerd in de auto's, die al klaar stonden in de zijstraten. Iedere kans om weg te komen wordt nu gebruikt.
Victor heeft dapper meegedaan. Hij heeft ook stenen gegooid en geschreeuwd. Naar wie hij gooide en wat hij schreeuwde weet hij niet eens meer. Nu moet hij zien weg te komen. Als hij een gaatje ziet probeert hij er door te glippen. Maar een enorme waterstraal spuit hem omver. Vluchtende mensen struikelen over hem. Ze zien hem niet eens liggen. Victor wordt getrapt en geschopt en ziet geen kans om zelf overeind te komen. Gelukkig pakt iemand hem beet en neemt hem mee een steegje in. "Gaat het weer, kun je lopen?" Victor knikt. Hij wil maar één ding: weg! Hij strompelt een trap op, een soort galerij over en aan de andere kant weer een trap omlaag. Hij kent immers de stad als zijn broekzak. Als hij de drukte achter zich heeft merkt hij pas dat hij staat te trillen op zijn benen. Het scheelde maar een haartje of hij was vertrapt onder al die vluchtende voeten! Alles doet hem pijn, hij is helemaal beurs. Er zullen wel heel wat blauwe plekken tevoorschijn komen. Maar hij heeft echt geluk gehad, dat beseft Victor terdege. Langzaam gaat hij naar huis, want hard lopen kan hij nu niet.
De wijk loopt langzaam weer vol met de teleurgestelde mensen. Iemand zegt wat ze allemaal denken: "Alles voor niets geweest!" Maar een ander zegt: "Nee, niet voor niets. Ze weten nu dat we er zijn. Ze hebben zelfs moeite moeten doen om ons weg te krijgen. Ze hebben gezien dat we met velen zijn." Ja, dat is ook waar. Maar zou het veel verschil maken?
De opwinding en de teleurstelling blijven nog dagenlang merkbaar. De mensen zijn gauw boos. Je merkt het aan alles. Over kleine dingen wordt moeilijk gedaan. Schelden en vechten zijn niet ongewoon hier, maar nu is het veel meer dan anders. Eigenlijk is het net of iedereen ergens op wacht. De spanning loopt op de dan gebeurt het. Niemand weet later meer hoe het begon. Twee mannen krijgen ruzie op de vuilnisbelt. Dat gebeurt zo vaak. Maar nu gaan de omstanders zich er mee bemoeien. Ze hitsen de mannen op, even later gaan ze meedoen. Het wordt steeds erger. Een hele kluwen vechtende mensen, groot en klein. Er worden messen getrokken, kapotte flessen worden als wapen gebruikt. 't Gaat allemaal razend snel. Voordat Victor weet wat er gebeurt zit hij er middenin. Hij wil niet meedoen, maar hij kan niet wegkomen. Plotseling voelt hij een felle pijn. Iemand heeft hem met een mes een flinke wond in zijn zij bezorgd. Hij bloedt erg. De mensen maken ruimte voor hem. Ze zijn geschrokken en de vechtpartij is gauw over. Victor weet niet goed wat hij nu moet doen. Iemand geeft hem een prop watten, maar in een ogenblik is de watten rood van het bloed. Twee mannen brengen hem naar de medische post waar Victor al eerder geweest is. Gelukkig is de dokter aanwezig. Hij herkent Victor meteen. "Zo jongen, ben je daar weer? Heb je gevochten?" Victor schudt zijn hoofd. Nee, hij heeft niet gevochten, maar toch is hij gewond en niet zo'n beetje ook. "Dit moet gehecht worden en je hebt geweldig veel geluk gehad dat het maar een vleeswond is. Zet je tanden maar even op elkaar." Als de dokter de wond heeft gehecht en verbonden heeft praat hij nog even met Victor. Hij is vriendelijk en vraagt waar Victor woont, wat hij doet, hoe het op school gaat. Victor vertelt over thuis en over de vuilnisbelt. Hij vertelt ook dat hij niet op school is. De dokter vraagt naar dingen, waar nog nooit iemand naar gevraagd heeft. Victor vergeet zijn wond en vertelt maar door. Het is fijn om alles eens te kunnen vertellen aan iemand, die echt luistert. Als hij weggaat geeft de dokter hem een hand. "Je moet volgende week terugkomen. Dan kan ik de hechtingen er uit halen en controleren of alles goed geneest." "Ja dokter, dag dokter".
De dokter zit er een beetje mee. Zo'n jongen toch. Wat moet dat worden met zo'n knul? Als hij die jongen wil helpen dan moet er wel wat gebeuren. Maar wat? Het beste zou zijn als hij naar school ging en iets leerde voor later. Ergens hier in de buurt is wel een school gekomen, waar ook kinderen van arme ouders heen mogen. Die school wordt geholpen door christenen uit het buitenland. Die mensen geven geld om te kunnen helpen als de ouders het schoolgeld niet kunnen betalen. Maar die ouders moeten zelf wel iets betalen. En er is nog een probleem. Als de kinderen naar school gaan dan kunnen ze ook niets meer verdienen. Want al verdienen ze weinig, alle beetjes helpen. Eigenlijk zou de moeder van Victor zoveel moeten verdienen dat Victor naar school kon ... Zo zit de dokter te denken. Er zijn heel veel arme kinderen, maar deze is nu al twee keer bij hem terecht gekomen. Hij gelooft vast dat God daar een bedoeling mee heeft. Dat God van hem vraagt om te helpen als dat kan. Daarom bidt de dokter 's avonds of de Heere God hem wil helpen.
In het kleine kerkje vraagt hij of de diakenen misschien kunnen helpen. Hij wil zelf ook helpen. Misschien lukt het dan. Eén van de diakenen heeft een goed idee. Hij heeft gehoord dat er iemand nodig is bij een nieuwe dagopvang voor de kleintjes. Dat zou iets kunnen zijn.
En inderdaad, het lukt allemaal. 't Is boven verwachting! Op de school is plaats voor Victor. Moeder heeft wel zin om bij die kinderopvang te gaan werken. Ze vindt het leuk met de kleine kinderen en dan heeft ze werk, echt werk! Niet zo maar hier wat schoonmaken, daar een klusje, en tenslotte er bijna niets voor krijgen. Nee, echt werk waar ze echt mee gaat verdienen. Met die school heeft ze eerst nog wat moeite. Dat schoolgeld kan ze niet betalen! Pas als ze hoort dat anderen haar zullen helpen geeft ze aarzelend toestemming. Het is bijna te mooi om waar te zijn.
En Victor? Victor weet het eigenlijk allemaal niet meer zo goed. Naar school? Hij heeft geleerd om argwanend te zijn. Waarom willen die mensen hem helpen? Kan hij ze wel vertrouwen? Toch wil hij wel graag iets leren. Er wordt veel met Victor en zijn moeder gepraat. Het duurt lang voordat het wantrouwen verdwijnt. Tenslotte gaat het gebeuren: Victor gaat naar school. Wat is het moeilijk voor hem in het begin. Het is maar goed dat de school een speciale klas heeft voor kinderen die net als hij van de straat komen en in een gewone schoolklas niet passen. Hij moet helemaal bij het begin beginnen en dat valt niet mee als je denkt dat je al groot bent. Maar hij is de enige niet en hij houdt vol. Als ze met elkaar sporten hebben ze veel plezier. Daar zijn ze goed in, maar het gaat soms wel een beetje gemeen. Ze moeten niet alleen iets leren, maar ook veel afleren. Soms mist hij het vrije leventje. Toen kon hij gaan waarheen hij maar wilde en doen waar hij zin in had. Hij is zelfs een keer niet naar school gegaan. Maar toen hij zomaar wat rondliep vond hij daar ook niets aan. Langzaam raakt hij gewend aan de regelmaat van de school. Hij doet goed zijn best en het gaat goed op school. Wat zijn ze blij als ze een poosje later in een beter huis kunnen gaan wonen. Een huis met echte muren!
Aarzelend zijn ze begonnen met af en toe naar de kerk te gaan. ’t Is dat ze zo vriendelijk werden uitgenodigd, anders waren ze vast niet gegaan. Ze waren gewend dat ze nergens welkom waren. Zou dat hier dan anders zijn? Ze vinden het een heel avontuur. Alles is zo vreemd, zo anders, maar toch ook wel mooi … In het eenvoudige kerkje horen ze over dingen, die ze nog nooit eerder hoorden. Ze horen dat armen niet minder zijn voor God. Dat Hij hen wil vergeven als ze verkeerde dingen hebben gedaan, voor hen wil zorgen, van hen houdt! Victor gaat eigenlijk liever naar de zondagsschool. Daar worden verhalen uit de Bijbel verteld en wat Jezus heeft gezegd en gedaan en nog veel meer. Wonderlijke verhalen, dat wel. Victor weet niet goed wat hij er mee aan moet, maar hij vindt het prachtig.
Soms gaat Victor nog wel eens kijken bij de stortplaats voor vuilnis. De hele wijk, waar hun huisje stond, is weg. Grote machines hebben alles omver geduwd. Een kale vlakte bleef over. Er is al een begin gemaakt met de nieuwe huizen die daar moeten komen. De bewoners van de arme wijk zijn ergens anders maar weer opnieuw begonnen. Ze moesten wel. De vuilnisbelt is gebleven en de zwarte vogels erboven ook. In het vuilnis ziet Victor de grote en kleine mensen lopen. Daar heeft hij ook gelopen. Voor hem is het anders, beter geworden. Victor neemt zich voor om later iets voor die kinderen te gaan doen. Hij is zelf geholpen en daarom wil hij zelf ook anderen helpen. Wat en hoe, dat weet hij niet. Maar dat komt later wel goed. Vast wel!