Dit zendingsverhaal gaat over Lydia en haar broertje Pedro, in de bergen van Peru of Guatemala, die op een zondagsschool voor het eerst uit de Bijbel hoort vertellen. Het is goed te gebruiken als vrije vertelling bij de Pinksterfeest viering van de zondagsschool.
‘Tot morgenochtend’, roept Lydia, terwijl ze naar haar vriendin Lea zwaait. ‘Kom je vroeg?’ ‘Joe’, klinkt het. Langzaam loopt Lydia naar boven. Haar huis ligt hoger in de bergen en de weg is behoorlijk steil. Als Lydia de deur opendoet, ziet ze dat mama nog niet thuis is. In een hoekje zit Pedro huiswerk te maken. ‘Ik ga voor het eten zorgen’, zegt ze. ´Straks zal mam wel komen.’ Lydia gaat snel aan het werk. Ze zet de pan met water en maïs op het vuur.
‘Gelukkig. Je bent al begonnen.’ Zuchtend komt mama binnen. ‘Wat ben ik moe. Het werk op het land is zo zwaar. Ik hoop dat we wat aardappels uit de grond kunnen halen. Anders hebben we te weinig eten. ‘Waarom is papa dan ook weggegaan?’ komt Pedro. Weer zucht mama. ‘Ik weet niet waar papa is. Misschien is hij wel meegenomen door die boze soldaten.’ Een poosje later zitten ze aan tafel. Lydia heeft haar jongere broertjes en zusjes geroepen. Iedereen wil iets vertellen. Maar mama is te moe om te luisteren.
Lydia kruipt die avond vroeg onder haar schapenvacht. Haar warme trui houdt ze aan. Het is ’s nachts koud. Soms vriest het wel 10 °C. Ze liggen allemaal in één kamer, dat is warmer. Ze denkt nog over wat mama zei, over die soldaten. Ze weet dat opa ook door soldaten gedood is toen ze hun dorpje binnenvielen. Wat zullen ze met papa gedaan hebben? Waar is hij? Stil huilt ze onder haar schapenvacht. Mama hoeft het niet te horen. Die is al verdrietig genoeg.
De volgende morgen pakt Lydia al vroeg de jerrycan om water te halen bij de kraan in het midden van het dorp. Voorzichtig loopt ze naar beneden. Ze moet oppassen, want de weg is een beetje glad. Brrr. Wat is het koud. Gelukkig schijnt de zon, dan wordt het snel warmer. ‘Ben ik vroeg genoeg?’ vraagt ze even later als ze Lea ziet. ‘Ja hoor. We kunnen nog wel even kletsen. Heb je nog iets bijzonders?’ ‘Nou nee, maar gisteravond was mama weer zo verdrietig.’ ‘Snap ik.’ Even is het stil. ‘Zeg Lydia, heb je zin om mee te gaan naar school?’ Lydia lacht. ‘Vandaag? Natuurlijk niet. We hebben toch vrij?’ Nu lacht Lea. ‘Ja, maar ik heb gehoord dat er iemand ’s zondags in school mooie verhalen vertelt. Een meneer uit dat kleine kerkje beneden in het dorp.’ ‘Oh, bedoel je dat.’ Samen met Lea loopt ze ’s zondags wel eens langs het kerkje. Ze horen soms heel mooi zingen, maar mama zegt altijd: ‘Dat is niets voor ons. Wij horen bij de grote kerk.’
‘Zullen we het vragen? Misschien hoef ik vanmorgen niet te helpen.’ Als ze de jerrycans vol met water gedaan hebben, lopen ze samen naar boven. ‘Pff, wat is dat zwaar’, zucht Lydia. ‘Ik vind dit werk voor Pedro. Hij is veel sterker.’ ‘Nee joh, het is toch vrouwenwerk?’ komt Lea. ‘Zal ik straks de can voor je dragen?’
‘Mam, mag ik met Lea mee naar school? Een meneer vertelt daar mooie verhalen.’ Mama kijkt niet op van haar werk. Ze weeft een lap, met felle kleuren. Van die wollen lap maakt ze een mooie trui. ‘Ga maar. Neem je broertjes en je zusjes mee. Dan kan ik doorwerken.’ Lydia vraagt niet verder. Ze is allang blij dat ze mag.
Gespannen luisteren ze naar het verhaal dat de meneer vertelt. Wat is dat mooi. Het gaat over Jezus. Hij maakt een blinde man beter. ‘Wat knap is die Jezus’, denkt Lydia. Toen ze vorig jaar een keer naar de grote kerk gingen, heeft ze een beeld van Jezus gezien, maar ze weet helemaal niet Wie dat is. Ze gaan eigenlijk nooit naar de kerk. Maar dit verhaal vindt ze prachtig. Zou Jezus ook kunnen zorgen dat haar vader terugkomt?
Ze schrikt op als de meneer zegt: ‘Komen jullie volgende week weer? Ik vertel dan een ander verhaal. Iedereen mag komen.’
De volgende zondag gaan ze weer. Lydia kan al een liedje meezingen. Ze geniet ervan. Gespannen luistert ze naar het verhaal. Het gaat opnieuw over Jezus. Na het verhaal zegt Lydia tegen haar vriendin: ‘Ik wilde dat Jezus nu nog leefde. Dan kon hij mijn moeder ook brood geven. Dan hoefde ze niet zo hard te werken op het land.’ ‘Ja’, antwoordt Lea, ‘maar dat is niet zo. Dat vertelde de meneer toch. Ik begrijp het niet allemaal, maar ik vind de verhalen erg mooi.’
Aan het eind van de morgen zegt de meneer: ‘Jongens, ik heb iets moois voor jullie meegebracht. Een boekje. De oudste kinderen mogen hier komen. Neem het mee naar huis en lees het. Er staan nog meer verhalen in over Jezus. Lees het ook voor aan je broertjes en zusjes.’ Met een blij gezicht loopt Lydia naar voren. Een boekje? Ze heeft nog nooit zelf een boekje gehad. Zelfs een eigen schoolboek heeft ze niet, omdat mama daar geen geld voor heeft.
‘Lydia, lees je voor?’ vraagt een van haar broertjes als ze buiten zijn. ‘Ja, als we thuis zijn. Heb je hetzelfde boekje, Lea? Laat eens kijken?’ ‘Nee, ik heb een andere. Weet je wat? Dan kunnen we het ruilen als we het gelezen hebben. Wat fijn! Nu hebben we eigenlijk twee boekjes met verhalen.’ Die avond stopt Lydia het kleine boekje veilig weg. Ze weet een mooi plekje: onder haar schapenvacht.