In deze overdenking denken we met elkaar na over Psalm 122 aan de hand van een oud, Joods verhaal.
Een Joods verhaal ging als volgt. Voordat in Jeruzalem de tempel werd gebouwd, was er een akker. Deze akker was het bezit van een vader en zijn twee zonen. Met z’n drieën werkten ze op het land. Toen de vader overleed, werd het land niet verdeeld maar bleven de zonen daar samen op werken. De ene broer had een vrouw en kinderen. De ander was alleen. Na de eerste oogst werd de opbrengst verdeeld. Een ieder bracht zijn eigen aandeel in zijn eigen graanschuur. Die nacht konden de beide broers niet slapen. De ongetrouwde broer verweet zichzelf dat het niet rechtvaardig was dat hij evenveel kreeg als de broer met een heel gezin. Hij besloot een gedeelte van zijn opbrengst naar de schuur van zijn broer te brengen. Diezelfde nacht kon ook de andere broer niet slapen. Hij vond het niet rechtvaardig dat hij ook de helft van de opbrengst had. Zijn broer was immers alleen? Wie zou naar hem omkijken als hij oud geworden was? Beide broers besloten die nacht hun graan naar de schuur van de ander te brengen. De broers kwamen elkaar midden in de nacht tegen. Ontroerd omhelsden zij elkaar. De Almachtige, YAHWEH, zag vanuit de hoge hemel en zag hun verbondenheid. Hij zei: 'Op de plaats, waar broeders zo met elkaar samenwonen, wil Ik wonen.’
Dit is een typisch Joods verhaal. Op het eerste gezicht denk je misschien, wat prachtig zeg! Maar wat zit er nog meer achter dit verhaal? Woont God echt op de plaats waar mensen rechtvaardig met elkaar omgaan? Verkoos God Jeruzalem omdat de mensen daar rechtvaardig met elkaar leven? Verkoos God Jeruzalem omdat juist hier de mensen als broeders samen wonen? Niks is minder waar. Het is eigenlijk precies andersom. God kiest de plaats waar Hij wil wonen en daarom worden de mensen aangespoord om rechtvaardig te leven. In verbondenheid met elkaar, om elkaar lief te hebben. Hij gaat wonen tussen mensen die helemaal niet rechtvaardig zijn en er op uit zijn hun medemens het leven zuur te maken. Als een soort refrein klinkt door heel Deuteronium de plaats die God verkiest om te wonen: ‘Jeruzalem dat ik bemin’.
Psalm 122 is door David geschreven ten tijde dat hij in Jeruzalem woonde. Psalm 122 is onderdeel van de psalmen 120-124, de liederen van Hamaäloth. De psalmen werden gezongen door de pelgrims die al lopend en klimmend op weg gingen naar Jeruzalem. Je ziet het voor je: duizenden pelgrims die van alle kanten naar Jeruzalem reisden. Als zij dan uiteindelijk de poorten van de stad doorwandelden, zongen zij psalm 122. Deze psalm is op te delen in drie delen.
1. Vers 1 en 2: de aankomst van de pelgrims
Wat zijn er - door de geschiedenis heen- veel pelgrims naar Israël getrokken! Na David, die als één van de eerste pelgrims met deze woorden de stad in huppelde, volgden er door de eeuwen heen miljoenen. Ook Jezus zelf kwam op die manier de stad binnen. De blijdschap die deze pelgrims ervaarden bij het binnentreden van Jeruzalem, houdt ons ook een spiegel voor. Hoe blij zijn wij eigenlijk om naar de kerk te gaan? Misschien wordt er met Jeruzalem ook wel iets meer bedoeld dan alleen de stad zelf. Denk aan het hemelse Jeruzalem. Kun je dan ook zingen: '' Ik ben verblijd wanneer men mij oproept om naar Gods huis hierboven te gaan?!' Ben jij in die zin al reisvaardig? Heb je je koffers gepakt en je paspoort getekend? Ben je er klaar voor?
2. Vers 3 en 5: de lofzang op Jeruzalem
Pelgrims keken hun ogen uit als ze in Jeruzalem waren. ‘Jeruzalem is wel gebouwd, wel saamgevoegd die haar beschouwd.’ Zij zagen die prachtige huizen, die shouks, de ruime tempelpleinen, de hoge Klaagmuur. Jeruzalem is wel gebouwd. In Jeruzalem hebben gelovigen vanuit alle hoeken van de wereld en vanuit allerlei tradities, elkaar door de eeuwen heen ontmoet. En ondanks alle verschillen, is er rondom het kruis en bij het geopende graf verbinding. Als de pelgrims naar huis gingen, zongen zij het lied Shalom chaverim. Dat lied betekent: ‘Vrede vrienden van Jeruzalem, totdat we elkaar weer zien. Sjalom.’
Ook de Heere Jezus was als kleine twaalfjarige jongen in Jeruzalem. Hoe langer Hij in Jeruzalem was, hoe meer Hij ontdekte: het is maar buitenkant..! De stad was niet zo stevig samengevoegd als dat het op het eerste gezicht leek. Hij zag de geestelijke gebrokenheid. De barsten en breuken werden tijdens Zijn optreden zichtbaar. Denk maar aan Zijn optreden op het tempelplein waarbij Hij het hele tempelplein schoon veegt. Het is maar buitenkant, maar stuukwerk.
Hoe is dat nu eigenlijk? Helaas is de werkelijkheid van Psalm 122 nu heel anders: De verdeeldheid is letterlijk zichtbaar: voor Joden, voor Christenen, voor Moslims, voor Armeniërs. Niks eenheid, niks welsamengevoegd. Jeruzalem is een verdeelde stad. Des te meer reden om het oog op de toekomst te vestigen. Dan zal de Heere Jezus bij Zijn terugkomst weer Zijn voeten op de Olijfberg zetten zoals het staat beschreven in Zacharias. We moeten ons oog dus niet blindstaren op wat we nu zien, maar in verwachting ons oog op de toekomst vestigen.
3. Vers 6-9: het gebed voor Jeruzalem
We worden in deze psalm opgeroepen om te bidden voor de vrede van Jeruzalem. Niet alleen voor de stad, maar ook voor al die mensen die Jeruzalem met geweld willen veroveren. Voor al die mensen die Jeruzalem van de kaart willen vegen en voor hen die de macht uitoefenen. We moeten bidden voor het Joodse volk, dat hun ogen open zullen gaan en zij Hém zullen zien de ware Messias en Verlosser van de wereld.