Deze exegese gaat over Matthéüs 27:57-66 en hoort bij les A2.35 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Matthéüs 27:57-66
Vers 57-58
De avond valt over de dag waarop de Heiland is gestorven. Donker zal het nog niet zijn geweest. Bij zonsondergang begint immers de Joodse sabbat. Arímathéa lag in Judea, waarschijnlijk ten noorden van Jeruzalem. Matthéüs vertelt dat Jozef een rijk man was. Dat blijkt ook uit het verdere verslag van deze evangelist. Markus en Lukas zijn uitvoeriger in hun beschrijving van hem. Volgens Markus was hij een eerlijk raadsheer die het Koninkrijk van God verwachtte. Lukas noemt hem rechtvaardig en benadrukt dat Jozef niet had ingestemd met de veroordeling van Jezus. Johannes tekent hem als een discipel in het geheim die nu, na Jezus’ dood, zijn discipelschap niet langer verbergt. Als rijk man en lid van het Sanhedrin kan Jozef toegang tot Pilatus krijgen. Pilatus bewilligt in de wens van Jozef. Bij de Romeinen liet men de veroordeelden na hun terechtstelling nog wel eens een tijdje hangen, maar in Deuteronomium 21:23 beveelt de HEERE aan Israël uitdrukkelijk de veroordeelden direct te begraven. Aan dit gebod voldoet Jozef nu. Overigens werden doden in het algemeen op de dag van het sterven begraven.
Vers 59-60
Het lichaam van Jezus wordt door Jozef met de uiterste zorg behandeld. Dat hij zichzelf door het aanraken van een dood lichaam onrein maakt, is voor Jozef geen bezwaar. Hij wikkelt het in zeer kostbare stof, die bovendien zuiver, dus ongebruikt is. Vervolgens legt hij het lichaam in een nieuw uitgehouwen graf dat hij blijkbaar voor zichzelf gekocht had. Een graf dat in de rotsen was uitgehouwen, was buitengewoon kostbaar. Voor de opening van het graf rolt hij een grote, zware steen, zodat het lichaam veilig is voor wilde dieren en ander gevaar. Matthéüs maakt ons duidelijk dat Jozef kosten nog moeiten heeft gespaard om zijn Meester de laatste eer te geven. De rijkdom waarmee Jezus begraven wordt, is tevens de vervulling van de oudtestamentische profetie die we lezen in Jesaja 53:9: ‘Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest’.
Vers 61
Tegenover het graf zitten de twee Maria’s (vers 56). Zij treuren om de dode en zijn tevens getuigen van het gebeurde. Later zullen zij naar huis gaan om specerijen te bereiden waarmee ze Hem na de sabbat willen zalven (Lukas 23:56). Vanwege de komende sabbat was daar op deze avond zelf geen tijd meer voor. Van Nicodémus’ aanwezigheid bij de begrafenis, waar Johannes ons over vertelt, lezen we bij Matthéüs niets.
Vers 62-64
De dag erna is het sabbat, maar dat weerhoudt de Joodse leiders er niet van om zich bij Pilatus te verzamelen. Hoe vaak kwamen ze juist over de sabbat in conflict met Jezus! Nu is de sabbatsheiliging kennelijk niet van belang. Ze herinneren zich enkele woorden van Jezus en dat maakt hen ongerust. Ze beseffen dat ze Pilatus aan hun kant moeten houden, dus vleien ze hem met de aanspreektitel ‘heer’. Jezus’ naam willen ze niet uitspreken. Hem noemen ze vol verachting ‘deze verleider’. Het is opvallend hoe goed deze mensen op de hoogte zijn van Jezus’ uitspraken. Bij de discipelen lezen we niets van een verwachting van de opstanding. In hun ogen is alles afgelopen. Maar deze Joodse leiders gaan zorgvuldiger met Jezus’ woorden om. Bij hen hebben deze woorden zoveel indruk gemaakt, dat ze het zich levendig kunnen voorstellen dat de discipelen ze zullen aangrijpen om het lichaam van Jezus te stelen. Onder het volk zijn nog voldoende aanhangers van Jezus om het geloof in Hem nieuw leven in te blazen. Die dwaling zal erger zijn dan de eerste: een levende Jezus is nog uit de weg te ruimen, maar de opstanding van een verdwenen Jezus is een stuk lastiger te ontkennen. Bovendien zou de (in scène gezette) opstanding van Jezus Zijn goddelijke afkomst bevestigen, zo menen ze. Daarom verzoeken ze Pilatus om drie dagen lang het graf door soldaten te laten bewaken. Na die drie dagen zal zijn bewezen dat de woorden van Jezus niet zijn uitgekomen.
Vers 65-66
Pilatus heeft genoeg van de hele zaak. In het proces tegen Jezus heeft hij hen uiteindelijk, tegen zijn eigen wil, hun zin gegeven, en nu staan ze alweer te klagen. Zijn antwoord is dan ook kortaf. ‘Gij hebt een wacht’ moet verstaan worden als ‘Hier hebt u een wacht’. De Joden krijgen dus hun zin, maar ze moeten zelf maar uitzoeken hoe ze de bewaking willen aanpakken. Ze moeten alles regelen naar eigen goeddunken. Hoewel het nog steeds sabbat is, doen de Joodse leiders wat Pilatus zegt. Ze plaatsen de wacht en verzegelen het graf. De steen kan niet weggerold worden zonder de zegels te verbreken. Zelfs de wachters kunnen dus niet ongezien bij het lichaam komen. Beter kunnen de Joodse leiders Jezus’ lichaam niet beveiligen. Geen discipel kan het nog roven. Het enige wat voor hen nog mis kan gaan, is een échte opstanding.