Deze exegese gaat over Mattheüs 27:45-60 en hoort bij les C1.41 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Mattheüs 27:45-60
Vers 45-49
Hier lees je van het diepste van Jezus’ lijden. Drie uur lang wordt het donker op aarde nu de Zoon van God de angsten van de hel doorstaat. Kanttekeningen zeggen hierbij: ‘onder de last van Uw schrikkelijke toorn tegen de zonden der mensen, zonder Mij het gevoelen van Uw gunst te laten genieten.’ Als er ergens duidelijk wordt wat onze zonden Hem gekost hebben, dan hier wel. De klacht van Jezus over het verlaten zijn door Zijn Vader is nooit helemaal te begrijpen. Jezus is toch zelf ook God? Het is voor ons, zondige mensen, niet te bevatten wat het is om de volle toorn van God over de zonde te dragen (HC vraag 44). Als uitdrukking van wat eigenlijk niet te zeggen is, wordt in dit verband wel eens gezegd: ‘God van God ontdaan, wie kan dat verstaan?’
Let op: er is bij de Heere Jezus geen sprake van wanhoop. Ook in deze uitroep klinkt toch Zijn hoop. Dat hoor je doordat de Heere Jezus roept: ‘Mijn’ God. Telkens als in de evangeliën gesproken wordt over het bidden door Jezus, spreekt Hij God aan met ‘Vader’. Alleen hier niet; dit laat ook de diepte van Zijn lijden zien.
Vers 50-53
De tweede keer dat een soldaat edik aan Jezus te drinken geeft, drinkt Hij wel. Niet om verdoofd te worden maar juist om met grote kracht Zijn laatste woorden voor Zijn sterven te roepen. Dat Hij de geest ‘geeft’ is anders dan in de manier zoals het ook wel van mensen gezegd wordt. Als mensen sterven, heeft dat altijd iets van het leven verliezen. Maar de Heere Jezus legt Zijn leven af. Zijn sterven is een daad van Zijn eigen wil. Zoals Hij Zelf het gezegd had in Johannes 10:18.
Zijn sterven gaat met grote wonderen gepaard. Allereerst wordt in de tempel duidelijk dat de tempeldienst nooit meer nodig is. God heeft een andere weg geopend, bij Hem vandaan. Daarom scheurt het gordijn ook van boven naar beneden.
Het tweede wonder is de opstanding van ‘vele heiligen’. Dat deze gelovigen het leven terugkrijgen, is een soort voorbode van de jongste dag als alle graven open gaan, omdat Jezus de macht van de dood heeft overwonnen. Opvallend is dat de mensen pas na Jezus’ opstanding naar Jeruzalem gaan. Goede vrijdag en Pasen horen bij elkaar. Jezus heeft niet alleen betaald voor de zonde en de macht van de dood gebroken, maar Hij heeft ook de macht om nieuw leven te geven.
Vers 54-56
Midden tussen al het gespot en ongeloof rondom het kruis is er één uitzondering. Een Romein die er bij staat en alles heeft gezien en gehoord, erkent: ‘Deze was Gods Zoon.’ Triest dat er maar één is. En tegelijk heel wonderlijk. Het heeft ook iets van Pinksteren: een heiden komt tot geloof.
En tenslotte zijn er ook nog vrouwen. Zij staan van verre. Ze durven en willen waarschijnlijk niet zo dicht bij dit gebeuren staan. Toch zijn ze er wel. Voor de discipelen moet dit beschamend geweest zijn. En tegelijk ook heel eerlijk dat een discipel als Mattheüs er melding van maakt. Het zijn vrouwen die Jezus allemaal van nabij hebben meegemaakt in Zijn leven.
Vers 57-60
Opeens blijkt dat er ook ‘verborgen’ discipelen waren. Mensen die je tot nu toe niet bent tegengekomen in de beschrijving van Jezus’ leven. Het belang van wat daar en toen gebeurde, blijkt ook uit het feit dat hier heel veel profetieën in vervulling gaan. Want het was gebruikelijk dat veroordeelden óf een tijd bleven hangen aan het kruis óf dat hun lichamen een zogenaamde ezelsbegrafenis kregen. Dat betekende dat ze gewoon ergens op de executieheuvel werden neergesmeten in een massagraf. Bij de Heere Jezus gebeurt dat niet, want ‘men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld en Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest.’ (Jesaja 53:9) Jezus’ lichaam wordt gewikkeld in een ‘fijn lijnwaad’ en neergelegd in een graf dat uitgehouwen was in de rots. Deze twee zaken wijzen allebei op een zekere rijkdom van deze Jozef van Arimathea.
Het graf is ‘nieuw’. Dat wil zeggen dat er nog niet eerder iemand in begraven is. Het kwam bij zulke graven ook voor dat er meerdere personen in één graf werden begraven. Dat is hier dus niet het geval. De reden dat Mattheüs dit speciaal vermeldt, is dat later niemand zal kunnen beweren dat er iemand anders is opgestaan uit de dood.
De laatste woorden klinken toch wel erg definitief. Maar ook hier geldt weer dat ook dit gegeven belangrijk is om later zeker te weten dat de Heere Jezus werkelijk begraven is. Er is niet iemand anders in het graf gelegd en Zijn lichaam kan ook niet verwisseld zijn met dat van iemand anders. Zie hierbij ook zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus en speciaal vraag en antwoord 41.