Deze exegese gaat over Markus 1:9-13 en Lukas 4:1-15 en hoort bij les B2.21 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 1:9-13 en Lukas 4:1-15
Intro
Johannes de Doper had een grote opdracht maar kreeg slechts een korte tijd om zijn werk te doen. Zijn belangrijkste werk was de mensen op te roepen zich voor te bereiden op de komst van de Messias. Johannes moest Hem aankondigen, mensen dopen en mocht Hem aanwijzen. Daarmee is Johannes’ werk min of meer ten einde. Dan begint het optreden van de Heere Jezus, Die allereerst werd gedoopt en daarna verzocht, dat is: beproefd of getest, door de satan.
Markus 1:9 – 13
Vers 9
De Heere Jezus komt vanuit Nazareth in Galilea (linksonder het meer van Tiberias) naar Bethabara in Judea (net boven de Dode Zee) waar Johannes doopte (zie Johannes 1:28). Waarom liet Hij, die zonder zonde was, Zich dopen? Bij de Heere Jezus was het geen teken van reiniging maar teken van ‘vereenzelviging’ met onze schuld. Hij is als het ware gedoopt - ondergegaan - in het lijden voor onze zonden (zie Markus 10:38). Johannes wijst Hem ook aan als het Lam van God dat de zonden van de wereld wegdraagt voor allen die in Hem geloven.
Vers 10 – 11
Het moment dat de Heere Jezus omhoog komt uit het water is heel bijzonder. Door Zich te laten dopen, toonde Jezus helemaal aan het begin van Zijn optreden, Zijn bereidwilligheid om alles te doen wat de goddelijke Drie-eenheid wilde om verloren zondaren te redden. De eenheid tussen de drie Personen - Vader, Zoon en Heilige Geest – wordt hier duidelijk gemaakt doordat de Zoon Zich laat dopen, de Vader spreekt ‘in Hem heb Ik Mijn welbehagen’ en de Geest neerdaalt als teken dat de Heere Jezus de goddelijke kracht zal hebben en toegerust zal zijn om Zijn taak op aarde te volbrengen.
Vers 12 – 13
De periode van de verzoeking in de woestijn tussen de wilde dieren en de engelen kun je zien in vergelijking met Adam in het paradijs. Waar Adam in het paradijs faalde om zijn taak te volbrengen, volbrengt Jezus - in de woestijn - de ultieme gehoorzaamheid die de Vader vraagt. Wat de verzoeking precies inhield, beschrijft Lukas uitgebreider.
Lukas 1: 4:1–15
Vers 1 – 2
Jezus is veertig dagen in de woestijn geweest. Een dergelijke periode kennen we uit het Oude Testament bij verschillende profeten (zie o.a. Mozes in Exodus 24:18 en Elia in 1 Koningen 19:8). Een woestijnperiode is een tijd van beproeving en van naderen tot God. Een tijd van voorbereiding ook voor een taak. Veertig wijst daarbij op een afgerond geheel. Net als Elia at Jezus al die dagen niet. Omdat hij niet alleen waarachtig God, maar ook waarachtig mens was, moet Hem dat uitgeput hebben. En precies dan zet de duivel alles op alles om Hem verslaan.
Vaak vragen we ons af hoe echt de verzoeking was. De Heere Jezus kon toch niet zondigen, dus was de verzoeking toch ook niet echt moeilijk? Wat we echter vast moeten houden is, dat Hij als mens de verzoeking weerstaan heeft. Daarom mogen wij zeker weten: ‘Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen’ (Hebreeën 2:18).
Vers 3 – 12
De verzoeking door de duivel bestaat uit drie dingen. Bij alle drie toont Jezus hoe je met verzoekingen om moet gaan. Want in tegenstelling tot de eerste Adam die, toen hij verzocht werd, zich liet verleiden door de praatjes van de duivel, reageert Jezus tot drie keer toe met het woord van God (alle drie de keren uit Deuteronomium, namelijk: 6:13 en 16; 8:3). Je kunt de drie verzoekingen heel kort typeren. Het gaat om: 1) materialisme (het stellen van bezit, zelfs noodzakelijk levensonderhoud, boven alles); 2) imperialisme (het verlangen naar macht); 3) opportunisme (datgene doen wat het snelst/best lijkt te werken). Tegenover deze drie dingen stelt de Heere Jezus één hoofdzaak: gehoorzaamheid aan God. Hoe kon de Heere Jezus al deze verzoekingen weerstaan? Omdat Hij wist dat allereerst de Vader Hem liefhad (zie Markus 4:11). Dan heb je alles! Zo heeft Hij ons de weg gewezen om met de verzoekingen van de duivel om te gaan: ‘Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden’ (Jacobus 4:7). Jezelf aan God onderwerpen is in de kern niets anders dan ‘geloven in Hem die Hij gezonden heeft’ (Johannes 5:24 en 6:40). Wie zo schuilt bij Jezus mag weten ‘in Hem’ te zijn. Dan rekent God je als ‘gerechtvaardigd en geheiligd’. Wie dat gelooft, krijgt de kracht om de listen van de duivel te doorzien en te weerstaan (2 Korinthe 2:11).
Is het waar dat alle koninkrijken der wereld onder de macht van satan vallen? Nee, want ten diepste geldt altijd: God regeert. Dat de duivel het zo anders voorstelt, is niet vreemd voor ‘de vader der leugen’ (Johannes 8:44). Tegelijk moet je ook zeggen dat de Bijbel ons wel waarschuwt dat deze wereld ‘bezet gebied’ is (vergelijk bijvoorbeeld Efeze 6:12). Deze wereld is een strijdtoneel. De duivel is in principe verslagen op Golgotha maar gaat tot aan de voltooiing nog wel rond als een briesende leeuw (1 Petrus 5:8).
Vers 13 – 15
De duivel wijkt ‘voor een tijd’; (hij komt terug in Lukas 22:31) en Jezus keert terug naar Galilea om daar te beginnen met preken. Twee dingen daarbij. Wij moeten niet denken dat we hierin meer zijn dan de Heere Jezus. Ook bij ons zal de duivel altijd hooguit ‘voor een tijd’ wijken. Ten tweede: Iedere christen zal van tijd tot tijd beproefd worden maar mag tegelijk ook verwachten dat God elke keer opnieuw geeft dat de satan voor een tijd zal wijken (vergelijk opnieuw Jacobus 4:7).
En tenslotte: of we nu beproefd worden of niet: onze kracht en enige hoop kan alleen liggen in de belofte van de Heilige Geest; die met Jezus was (zie vers 14) en die de Heere Jezus aan Zijn kerk beloofde (Johannes 20: 21–22).