Deze exegese gaat over Leviticus 16:1-17 en hoort bij les A1.39 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Leviticus 16:1-17
Intro
Leviticus 16 staat in het hart van de eerste vijf boeken van Mozes, de Thora. Wat inhoud betreft, wordt dit gedeelte wel omschreven als het ‘heilige der heiligen van de Thora’. God gunt ons als het ware een blik in Zijn hart. Hij geeft verzoening en daarmee opent Hij de weg voor mensen om tot Hem te komen. In dit hoofdstuk wordt bij uitstek helder
• hoe ernstig de zonde is;
• hoe ernstig God die neemt;
• hoe noodzakelijk verzoening is;
• dat verzoening een gave van God is.
Alles verwijst hier naar de Heere Jezus. Zie hiervoor ook Hebreeën 9.
Vers 1-2
De zonen van Aäron zijn gestorven omdat ze ‘vreemd vuur’ voor het aangezicht van de HEERE gebracht hadden (zie Leviticus 10). Bij vreemd vuur moet je denken aan een eigenzinnige manier van omgaan met de offerdienst, de HEERE dienen naar je eigen idee. Daar wordt in de Bijbel vaak voor gewaarschuwd. En vooral rondom de belangrijkste dingen, zoals het offeren in de tabernakel komt het heel nauw. Want als de priesters het volk al niet meer voorgaan in het goede, zullen de gevolgen groot zijn.
Na dat voorval krijgt Mozes van de HEERE extra duidelijk de voorschriften te horen in verband met het belangrijkste ritueel dat ieder jaar één keer plaats vond in Israël: Grote Verzoendag (Yom Kippoer). De kern van de waarschuwing is een oproep om alleen met heilige eerbied te naderen tot de HEERE.
Vers 3-15
In deze verzen tref je een zeer gedetailleerde omschrijving aan van wat Aäron moet doen. Een overzicht:
• Hij moet een var (een koe), een jonge koe en één ram offeren als brandoffer.
Aäron moet de var offeren ter verzoening van de zonden van zijn eigen huis (vers 6). Dat wil zeggen: vóór alles moet Aäron beseffen dat hij net zo zondig is als de rest van het volk. Aäron kan daarom ook niet in Gods nabijheid komen en leven. Daarom moet hij, als hij de bok offert, wierook nemen en daarmee het heilige der heiligen binnengaan (zie vers 12). Wierook is in de Bijbel een teken van gebed (zie bijvoorbeeld Psalm 141:2). De wolk die de wierook veroorzaakt, geldt als bedekking, zoals de wolk in de woestijn dat ook was. De wolk is teken van Gods nabijheid en tegelijk verhindert deze wolk de priester om Gods tegenwoordigheid te zien.
• Aäron krijgt ook speciale kledingvoorschriften. Ze worden heilig genoemd omdat ze speciaal voor de dienst in de tempel zijn bestemd. Daar hoort reinheid bij. Vandaar ook de opdracht dat hij zich vooraf moet wassen.
• Vervolgens moet hij twee bokken nemen die als zondoffer zullen dienen en één ram als brandoffer. De twee bokken krijgen elk door loting een eigen bestemming. De ene zal geofferd worden (voor de HEERE zijn, vers 8). De andere zal de woestijn ingestuurd worden (vers 10).
Het dubbele van dit offer beeldt twee wezenlijke elementen uit van verzoening. Enerzijds wordt de schuld van de zonde betaald (uitgebeeld door de geofferde bok). Anderzijds worden de zonden ook weggedaan (uitgebeeld door de weggestuurde bok).
Vers 16-17
Aäron moet door al deze dingen verzoening doen. Dat wil zeggen dat hijzelf, het volk én de tabernakel als plaats waar God Zijn volk ontmoeten wil, gezuiverd moeten worden van elke onreinheid. Bedenk hierbij dat het gaat om een ceremoniële reinheid. Dat wil zeggen dat alle rituelen die hier plaats vinden, verwijzen naar de noodzaak van reinheid en heiligheid. Het geweten van de Israëlieten werd hierdoor als het ware wakker gehouden (vergelijk Hebreeën 9:14). Maar het bloed van stieren en bokken maakt niet heilig.
Het volk moest wel getuige zijn van wat er gebeurde, maar de hogepriester moest allѐѐn in het heilige der heiligen binnengaan. Daar zit de volgende boodschap in: Verzoening moet voor ons gebeuren en kan niet door onszelf worden bewerkstelligd. Tegelijk toont het ook dat verzoening een ‘gave’ is. God geeft het!
In een paar zinnen samengevat moest de hogepriester op de Grote Verzoendag daarom het volgende doen (zie ook vers 33!):
• Verzoening over eigen zonde (voor God zijn alle mensen gelijk).
• Verzoening doen voor het volk (elk mens moet beseffen dat hij/zij zonder verzoening niet in Gods nabijheid kan komen).
• Verzoenen van de onreinheid van de tabernakel (ook onze ‘beste werken’ zijn met zonde bevlekt).
De kern van dit hele gebeuren in twee delen:
• De HEERE onderwijst ons over de noodzaak van de verzoening.
• De HEERE toont ons Zijn bereidwilligheid door verzoening als gave.
Leviticus 16 en de Heere Jezus
Zie hierbij Hebreeën 9. Let op dat zowel Aäron zelf, als de offers, iets openbaren van de Heere Jezus. Wat de offers betreft: de twee bokken en de symboliek daarbij beelden uit dat het offer van de Heere Jezus niet alleen betaling is van de schuld, maar ook wegneming van de gevolgen van de zonde. Hét verschil met deze bokken en de Heere Jezus is dat de bokken ‘verdwijnen’ maar dat de Heere Jezus terugkomt om ‘zonder zonde gezien te worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid’ (Hebreeën 9:28).
Let ook op de verschillen tussen Aäron en de Heere Jezus. De hogepriester moest elk jaar verzoening doen; de Heere Jezus heeft eens en voorgoed verzoening gedaan (zie Hebreeën 9:7, 12 en 26). Aäron moest altijd eerst voor zichzelf verzoening doen; de Heere Jezus was een volmaakte Hogepriester die met Zijn eigen bloed verzoening heeft bewerkt (zie Hebreeën 9:25 en 26). De Heere Jezus was tegelijk Offeraar en Offer.