Deze exegese gaat over Exodus 13:17-22 en 14:1-31 en hoort bij les B2.14 en C2.15 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Exodus 13:17-22 en 14:1-31
Vers 17-19
Na een weergave van de toespraak van Mozes tot het volk, wordt de beschrijving van de woestijnreis voortgezet. In plaats van de oude karavaanweg langs de zee, de weg die iedereen in die tijd nam, te nemen, leidt de HEERE het volk naar het zuiden, de woestijn in. Het is een moeilijkere weg, en dat met een heel volk, mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden. De reden is dat ze nu niet door het land van de oorlogszuchtige Filistijnen hoeven te trekken. De Israëlieten, die geen ervaring hadden met vechten, zouden zo weer teruggevlucht zijn naar Egypte (vergelijk Numeri 14:3 e.v.). Ook moet de tocht naar de Sinaï leiden (zie Exodus 3:12). Tenslotte zal deze route leiden tot de definitieve ondergang van Farao. De Schelfzee is waarschijnlijk een uitloper van de Rode Zee. De naam wijst op een zee begroeid met planten. ‘Bij vijven’ wijst op het ordelijke karakter van de uittocht. Jozefs beenderen hebben, wellicht op een centrale plaats, eeuwenlang getuigenis gegeven van Gods belofte van bevrijding (zie ook Genesis 50:25 en Hebreeën 11:22).
Vers 20–22
Na de overnachting in Sukkoth reist men door naar Etam. Vers 21 en 22 bevatten een onderbreking waarin verteld wordt hoe de HEERE leidt. Overdag gaat een wolkenmassa in pilaarvorm hen voor. ’s Nachts wordt de wolkenmassa een vuurgloed. Met deze wolkkolom beschermt de HEERE ook (zie Exodus 14:10-20). De wolk bevindt zich boven de aarde en komt naar beneden als de HEERE met mensen in contact wil treden (zie Exodus 33:9-10; Numeri 12:5; Psalm 99:7). De wolk is teken van Gods aanwezigheid (Exodus 16:10; 40:34 en 35). Zowel overdag als ’s nachts is de HEERE aanwezig, leidt en beschermt Hij. Dag en nacht kon men het zichtbare teken daarvan zien (zie ook Psalm 105:39). Ook nu wil de HEERE leiden en is Hij aanwezig door Zijn Woord en Geest. Vers 22 wijst op de trouw van de HEERE.
Exodus 14
Vers 1-8
In Etam spreekt God tot Mozes en geeft bevel terug te keren en zich bij de kustweg te legeren. Farao zal denken dat het volk aan het dwalen is en dat het in de val is gelopen. Bij Pi-Hagirot kon men geen kant op: aan de ene kant de zee, aan de andere kant de woestijn en opzij vele Egyptische militaire eenheden die er waren ter bescherming van de handelsroute langs de zee. Het doel van de HEERE is Zichzelf te verheerlijken door Farao en zijn leger in de zee om te laten komen. God wordt verheerlijkt in zowel het straffen van de goddelozen als in het Zich ontfermen over de uitverkorenen (Ezechiël 28:22 en Romeinen 9:22-23). Het is ook beproeving van Zijn volk, die tot doel heeft dat Israël Hem zal vrezen en vertrouwen (zie vers 31 ). Farao en zijn knechten veranderen van gedachten nadat ze het volk Israël hebben laten gaan. Het dringt door welke economische schade ze door het vertrek van de Israëlieten lijden. Met een groot bataljon soldaten proberen ze Israël te achterhalen. Vers 8b wijst op de leidende en beschermende hand van de HEERE die Israël leidt.
Vers 9–14
Als de Israëlieten de legermacht van Farao zien, slaat de schrik hen om het hart. Ze roepen tot de HEERE en vervolgens spreken ze op scherpe en verwijtende toon tot Mozes. Daaruit blijkt dat hun roepen tot de HEERE geen gelovige, maar een natuurlijke reactie in een noodsituatie was. De Israëlieten hebben spijt dat ze Egypte verlaten hebben. De woorden van vers 12 zijn een leugen. Men verwijst wellicht naar de negatieve reacties waarmee de Israëlieten afstand namen van Mozes (Exodus 5:21 en 6:8). Onder de aanblik van Farao’s aanstormende leger vertrouwt Mozes op de HEERE (vergelijk Hebreeën 11:1). Hij zal Israël vandaag redden. Het volk hoeft zelf niets te doen.
Vers 15-22
In Mozes, de middelaar, wordt het volk aangesproken door de HEERE. Vers 15a kan er op wijzen dat Mozes ook heeft meegeroepen met het volk. De HEERE vertelt Mozes hoe Hij Israël zal verlossen. Voor de exegese over de staf, zie de exegese bij Exodus 7. ‘Verstokken’ is halsstarrig maken of verharden. De Engel Gods is de Engel des HEEREN, de HEERE Zelf in menselijke gedaante (zie ook Exodus 3:2 en 8). Hij verschijnt in de wolkkolom en verplaatst zich met de wolkkolom naar achteren om zo een schild te vormen tegen het leger van Farao. De wolk zorgt aan de zijde van de Egyptenaren voor duisternis, aan de zijde van Israël voor licht. Mozes gehoorzaamt onvoorwaardelijk op Gods bevel. God laat de oostenwind waaien en het ontzaglijke wonder gebeurt: er ontstaat een pad. Voor de HEERE is niets onmogelijk.
Vers 23–31
Mogelijk nadat de wolk verdwenen is, besluiten de Egyptenaren de Israëlieten na te volgen. Het is nacht als de Israëlieten de zee door trekken. De morgenwake is de tijd tussen twee en zes uur ’s morgens. De HEERE laat Zijn blik rusten op de vijand en daardoor ontstaat er een panische angst (zie ook Exodus 23:27). Wellicht richt de HEERE Zich in de vuurgloed tot hen. Hij laat de wielen scheeflopen waardoor de wagens nog maar moeizaam kunnen rijden. De belofte uit Exodus 14:18 komt uit. Israël is inmiddels aan de overkant. Mozes voert de opdracht van de HEERE uit door zijn hand over het water uit te strekken. De Egyptenaren worden van twee kanten overspoeld door het water. Aan deze vloedgolven is niet te ontkomen. Zoals de Egyptenaren de Israëlitische jongetjes verdronken (Exodus 1:22), zo verdrinkt de HEERE de Egyptenaren. Niet één Egyptenaar overleeft het oordeel (zie ook o.a. Psalm 136:15). De HEERE doet recht. Vers 29 geeft een korte terugblik en benadrukt de veilige doortocht van Israël. De wonderdaden van de HEERE doen hen de almacht van de HEERE erkennen. Ook gaan ze Hem vertrouwen. Hun houding tegenover Mozes verandert evenzeer. De machtige daden van de HEERE vragen om geloof en overgave aan Hem. In Hebreeën 11:27-29 wordt gerefereerd aan deze geschiedenis.