Er is geen enkele reden om op doeners neer te kijken. Integendeel: in de Bijbel komen we veel van deze handwerkers en doeners tegen, die tegelijkertijd van de Heere de wijsheid ontvingen waar Salomo over spreekt.
Dwaas en wijs
“Mijn volk gaat verloren omdat het geen kennis heeft.” Geen kennis? Over welke kennis gaat het hier? Gaan mensen werkelijk verloren omdat ze minder verstand hebben, niet zo intelligent zijn? Hoe leg je deze tekst uit als je ‘m vergelijkt met zo’n psalmregel over eenvoudigen die God steeds wil gadeslaan?
Zo’n tekst over kennis kan mensen veel bestrijding geven. Wie zich wat verdiept in de cultuur van het Joodse volk, weet dat juist die verstandelijke kennis daarin een grote rol speelde. Nog steeds leren jonge kinderen, met name van orthodoxe Joden, grote delen van Bijbelboeken uit hun hoofd. Het is bekend dat Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog in het concentratiekamp zo toch deze Bijbelgedeelten ‘bij zich’ hadden, ook zonder papier.
Maar is dat ook de kennis die in deze tekst bedoeld wordt? Om dat te weten, is het van belang te kijken wat er precies in de Bijbel staat. Ook bij bekende teksten als deze gebeurt het regelmatig dat mensen er onzorgvuldig mee omgaan. Hier staat in de Statenvertaling: “Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is” (Hosea 4:6). De kanttekening verwijst bij “kennis” naar het eerste vers van dit hoofdstuk, waar het gaat over “kennis Gods”. Dan is al snel duidelijk dat het niet alleen gaat om intellect, om verstandelijke kennis.
Toch is het niet vreemd dat mensen zich afvragen of je wel zalig kunt worden als je met minder verstand bedeeld bent. Bijvoorbeeld als ze de Spreuken van Salomo lezen, waar het vaak gaat over wijzen en dwazen. In Spreuken 10 begint het al in het eerste vers: “Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid.” En verderop, in vers 13 en 23, blijkt toch duidelijk dat het bij wijsheid om het verstand gaat? “In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden, maar op den rug des verstandelozen de roede.”
Ook hier helpen de kanttekeningen weer. In Spreuken 1:2 leggen ze “wijsheid” uit als de “vaste en grondige kennis van Goddelijke en menselijke dingen, om zichzelven in geloof en leven wel te schikken.” Dat is dus heel wat anders dan de kennis die je nodigt hebt om een vwo-diploma te behalen.
VMBO
Deze Bijbelteksten hoeven dus geen aanstoot te zijn voor de grote groep catechisanten of kerkgangers die juist moeite hebben met leren. Of voor jongeren die meer een doener zijn dan een denker. Of voor leerlingen die niet met glans geslaagd zijn voor het vwo maar alle zeilen bij moeten zetten om in de volgende klas van het vmbo te komen.
Mensen die wel eens met deze teksten worstelen, zou ik een paar dingen willen voorhouden. Allereerst: degenen die een hogere intelligentie hebben, hebben dat niet aan zichzelf te danken maar aan de Heere Die hen dat geschonken heeft. Het is een van die talenten die mensen ontvangen, maar waar ze ook rekenschap van af moeten leggen. Dat verzwaart de schuld als dit talent niet goed gebruikt wordt. Luther zei: Indien gij zonder Christus zijt, zo is uw wijsheid dubbele dwaasheid. Bovendien: juist in de gangen van het geestelijk leven kunnen de redeneringen van het verstand veel verwarring en duisternis veroorzaken.
Het tweede is dat het opleidingsniveau er voor de Heere -met eerbied gezegd- niet toe doet. De Heere Jezus dankt Zijn Vader dat Hij de dingen van Zijn Koninkrijk juist verborgen heeft voor wijzen en verstandigen, terwijl ze aan de kinderen werden geopenbaard (Matth. 11:25). Met de kinderen bedoelt Hij, volgende de kanttekeningen, de kinderen in het verstand, het dwaze, zwakke en onedele. De Heere waarschuwt juist Zijn discipelen voor hoogmoed en zegt: “Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan” (Matth. 18:3).
Het derde is dat mensen in de samenleving vaak worden ingedeeld naar opleidingsniveau, terwijl dat in werkelijkheid weinig over iemand zegt. Iemand kan plezierig zijn in de omgang, altijd klaar staan voor een ander, plichtsgetrouw zijn of handig, creatief en origineel, ook al is hij geen vwo’er.
Doeners
Dat brengt een andere indeling in beeld: het verschil tussen denkers en doeners. Het is niet zo moeilijk om die uit elkaar te houden. Vergelijk de doener met iemand die bij de aanschaf van een nieuw apparaat meteen ermee aan de slag gaat, terwijl de denker eerst de gebruiksaanwijzing leest. De neiging bestaat om denkers meer te waarderen omdat die meer succes behalen in de maatschappij, maar dat is volstrekt onterecht.
Er is geen enkele reden om op doeners neer te kijken. Integendeel: in de Bijbel komen we veel van deze handwerkers en doeners tegen, die tegelijkertijd van de Heere de wijsheid ontvingen waar Salomo over spreekt. Denk aan Aholiab en Bezaleël, die de tabernakel mochten bouwen. Over Bezaleël zegt God tot Mozes: “En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk, om te bedenken vernuftige arbeid; te werken in goud en in zilver en in koper, en in kunstige steensnijding om in te zetten en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk” (Ex. 31:3-5).
Andere voorbeelden die de Bijbel noemt, zijn Noach, die de ark bouwde, Nehemia, die de muren van Jeruzalem herstelde, Amos, die herder was, en de discipelen die eerst vissers waren. Maar ook de deugdelijke huisvrouw, die Salomo beschrijft aan het eind van zijn Spreukenboek, is een typische doener.
De eis zijns weg
Wat betekent dit nu voor ouders, opvoeders, catechiseermeesters en predikanten? Als we afgaan op cijfers over de gemiddelde Nederlander, dan bestaat een groep leerlingen, catechisanten of kerkgangers voor bijna de helft uit mensen met een vmbo-niveau. Velen van hen zijn doeners: vakmensen die gewend zijn de handen uit de mouwen te steken, daarmee hun brood verdienen. Ze houden hun hoofd goed bij hun werk, maar meestal zijn het geen studiebollen. Het zijn bouwvakkers of boerinnen, vrachtwagenchauffeurs of verpleegkundigen, techneuten of tandartsassistentes. Of jongeren die voor deze beroepen studeren. Overigens zijn er ook doeners onder de vwo’ers.
Maar allemaal zijn ze op reis naar de eeuwigheid. Als ze op zondag in de kerk zitten hebben ze allen hetzelfde nodig. Of is er toch verschil? Ook bij deze vraag kunnen we in de leer bij de wijze koning Salomo. In Spreuken 22:6 zegt hij: “Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.” Salomo spreekt hier, volgende de kanttekening, over de noodzaak om jonge mensen te onderwijzen “in de fundamenten der heilige leer tot zijner ziele zaligheid”. Daarin is kennelijk geen verschil, dat heeft ieder nodig. Toch voegt hij eraan toe: “naar den eis zijns wegs”, dat wil zeggen: “naar de gelegenheid zijns ouderdoms, begrips en zijner tederheid”.
Salomo wijst er dus op dat het onderwijs dat iemand krijgt in de leer der zaligheid afgestemd behoort te zijn op de leeftijd, het begripsvermogen en het gevoelsleven. Bij de doelgroep die hierboven beschreven is, zijn mensen die moeite hebben met lange zinnen, onbekende woorden en abstracte begrippen. Of jongeren die het leren van vragen voor de catechisatie moeilijk vinden en ertegen op zien om hardop voor te lezen in zo’n groep. Als ze ook weinig begrijpen van wat er wordt voorgehouden, kan gemakkelijk de gedachte boven komen: ik snap het allemaal niet, dus het zal voor mij wel niet kunnen.
Het is raadzaam dat predikanten en catechiseermeesters daar rekening mee houden. In onze gemeenten gebeurt dat gelukkig in de regel wel, omdat de prediking in ons kerkverband zich juist kenmerkt door eenvoud. Bij de leespreken vraagt het om zorgvuldig kiezen, maar er zijn ook heel wat geschikte preken van oudvaders. Predikanten als Smytegelt en Van Laren hadden de gave om beeldend te spreken.
Hoewel ze een grondige studie maakten voor hun preken, brachten ze dat niet op kansel naar voren. Dat is ook wat À Brakel de predikanten adviseert: “Terwijl hij zijn kennis aanwendt, moet hij tegelijkertijd die kennis verbergen op de preekstoel.” Daarbij helpt het jonge mensen een verouderde uitdrukking toe te lichten of om nadien op de catechisatie terug te vragen naar de kern van de preek en de betekenis voor hun leven in deze tijd.
Voor thuisgebruik zijn eenvoudige dagboeken beschikbaar van McCheyne en Floor. Ook de verschillende geschriften van Bunyan zijn zeker geschikt. Het gebruik van aansprekende voorbeelden en vergelijkingen maakt die teksten toegankelijk. Jongeren leven in een wereld waar veel indrukken op hen afkomen en er veel kapers op de kust zijn. Maar het gaat hierbij om het eeuwig belang van hun ziel.
De Heere Jezus maakte ook gebruik van gelijkenissen en voorbeelden uit de natuur en het dagelijks leven. Daarmee zocht Hij het hart van de hoorders te raken. Tegelijkertijd wist Hij, beter dan welke leraar ook, hoe doof en blind het menselijk hart van nature is – meer nog, dat het vijandig is tegenover de leer der zaligheid. Dat doet niets af aan de verantwoordelijkheid die ouders en ambtsdragers hebben. De Heere Jezus wist onfeilbaar zeker bij wie van Zijn hoorders het hart geraakt zou worden en bij wie niet, en toch sprak Hij hen allen toe. Hoe aangrijpend is de profetie van Ezechiël, in het eerste deel van hoofdstuk 33: als een wachter niet gewaarschuwd heeft voor het gevaar dat over het land komt, zal van hem het bloed geëist worden van de omgekomen ziel.
Steef de Bruijn is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Dit artikel verscheen eerder in het kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.