Deze exegese gaat over Markus 14:32-52 en hoort bij les B2.34 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 14:32-52
Intro
Na het laatste Avondmaal is Jezus met de elf overgebleven discipelen op weg naar de Olijfberg gegaan. Onderweg heeft Hij Zijn discipelen, en vooral Petrus, gewaarschuwd voor wat er deze nacht gebeuren zal.
Vers 32 – 34
Gethsémané betekent letterlijk ‘olijvenpers’. Het was een tuin met olijfbomen, waar Jezus vaker kwam (Lukas 22:39). Zijn drie directe vertrouwelingen, Petrus, Johannes en Jakobus, neemt Hij mee de hof in. Opvallend genoeg hadden deze drie discipelen alle drie eens aangegeven het lijden met Jezus te willen delen (Markus 10:38-39 en Markus 14:31). Tot nu toe is Jezus vastberaden geweest in Zijn gang naar het kruis, maar nu overweldigt Hem de diepte van het komende lijden. Het is niet zozeer de angst voor de dood die Hem overvalt. Het lijden van de Heiland heeft een veel diepere dimensie. Hij zal de toorn van Zijn Vader moeten dragen. Zijn vader zal Hem zelfs verlaten. In Zijn angst vraagt Hij Zijn meest vertrouwelijke discipelen met Hem te waken.
Vers 35 – 36
Zelf loopt Jezus een klein eindje verder, valt op de grond en smeekt Zijn Vader of dit lijden niet weggenomen kan worden. ‘Die ure’ betekent dat het kritieke moment nu aanstaande is. Hij spreekt Zijn Vader aan met ‘Abba’, waarin vertrouwelijkheid en toewijding doorklinken. In Zijn gebed zet Hij in bij de almacht van Zijn Vader: ‘alle dingen Zijn toch mogelijk bij U? Is er dan echt geen andere mogelijkheid?’ ‘De drinkbeker’ is een metafoor die de Bijbel vaker gebruikt (Psalm 75:9; Jesaja 51:17; Jeremia 49:12). Deze beker is de beker van Gods toorn. Geen toorn over Jezus, maar de toorn over de grote mensenschuld. Jezus zal, hoewel Zelf onschuldig, die schuld toch op Zich nemen.
Even lijkt het of Hij terug zal schrikken. Dat zou de eeuwige verdoemenis van heel het menselijk geslacht betekenen. Maar de Heiland schrikt niet terug. Hij voegt aan Zijn gebed toe ‘maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt’. In Zijn angst blijft de Heiland gehoorzaam aan de wil van Zijn vader. De Bijbel geeft ons in deze verzen iets te zien van de diepte en de ernst van het lijden van de Heiland.
Vers 37 – 38
Als Jezus na verloop van tijd bij de drie discipelen terugkeert die meenden Hem in alles te kunnen volgen, treft hij ze slapend aan. Hoe dichter de Heiland het uur van Zijn lijden nadert, hoe meer Hij alleen komt te staan. Bij eerdere aankondigingen van het lijden bleek ook al dat ze er weinig van begrepen hadden. Jezus moet deze weg alleen gaan.
De Heere wijst Petrus, die zo kort hiervoor nog zulke grote woorden gebruikte, nu scherp terecht. De discipelen moeten wakker blijven en bidden. Voor Jezus? Nee, voor zichzelf! Ze moeten zich geestelijk voorbereiden op wat komt, want ze zullen in de verzoeking komen om Hem te verlaten en Zijn werk te verloochenen. De strijd tussen geest en vlees die Jezus schetst, is de strijd tussen het menselijke van de discipelen (het vlees) en de gewillige geest die God in hen heeft gelegd. Jezus heeft Zijn discipelen niet nodig, Zijn discipelen hebben Hém nodig.
Vers 39 – 42
Nogmaals gaat Jezus heen in vurig gebed tot Zijn Vader. Bij terugkomst blijken de discipelen opnieuw in slaap gevallen te zijn. Ze weten uit schaamte niets te zeggen. Weer gaat Jezus heen en weer vallen ze in slaap. ‘Slaap nu maar verder’, zegt de Heiland bij Zijn terugkomst. Waken hoeft niet meer, want het uur van de verzoeking is nu aangebroken. Het laatste en zwaarste stuk van Jezus’ rondwandeling op aarde gaat beginnen. Dat de woorden ‘slaapt nu verder’ niet als een serieuze geruststelling bedoeld zijn, blijkt als Jezus meteen daarna Zijn discipelen aanspoort om op te staan. Jezus is klaar om Zijn lijden tegemoet te treden. Eens was er de mens die in een andere tuin door ongehoorzaamheid de dood in de wereld bracht (Genesis 3). Nu gaat deze Zoon des mensen door gehoorzaamheid tot in de dood, de macht van de dood verbreken.
Vers 43 – 47
Jezus is nog maar net uitgesproken, of Judas verschijnt. ‘Één van de twaalven’ benadrukt dat het verraad uit Jezus’ eigen gelederen komt. Het Sanhedrin had naast de tempelwacht nog een andere groep helpers die arrestaties mocht uitvoeren. Met die groep hebben we hier waarschijnlijk te maken. Judas bewijst Jezus ogenschijnlijk diep respect door Hem tweemaal Rabbi te noemen en Hem te kussen. Het blijkt echter het afgesproken teken te zijn waardoor de bende weet Wie ze moet inrekenen. Petrus (Johannes 18:10) is bereid om Jezus te verdedigen en slaat in zijn vuur het oor van Malchus, een knecht van de hogepriester, af.
Vers 48 – 50
Jezus houdt de bende een waarschuwende spiegel voor. Deze mensen zijn gewapend alsof ze een zware crimineel gaan inrekenen, terwijl ze Jezus de afgelopen weken in de tempel zo voor het grijpen hadden. De bendeleden weten heel goed waarom ze toen Jezus niet gegrepen hebben. Dat zou teveel beroering onder het volk teweeg hebben gebracht. Daarmee is deze daad meteen in het juiste perspectief geplaatst: deze nachtelijke arrestatie kan het daglicht niet verdragen. De vervulling van de Schriften waar Jezus over spreekt, verwijst naar Markus 14:27. Daar citeert Jezus Zacharia 13:7b, maar in Zacharia 13:7a staat: ‘Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder en tegen de Man Die Mijn Metgezel is.’ In Markus 14:50 blijkt vervolgens de waarheid van Zacharia 13:7b. De discipelen vluchten, ook Petrus. Hij is wel bereid voor Jezus strijden, maar wil niet met Hem lijden.
Vers 51 – 52
Markus maakt nog melding van één jonge man die haastig een kledingstuk heeft aangeschoten om Jezus te kunnen volgen. Maar als de soldaten ook hem willen grijpen vlucht hij met achterlating van zijn bovenkleed. Men heeft in hem wel Markus zelf gezien, maar dat is lang niet zeker. Duidelijk is dat ook hij Jezus niet kan volgen. De Heere Jezus moet de weg alleen gaan.